Uitspraak
26 april 2012, 11/2431 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de stopzetting van de salarisbetaling van appellante, een ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, per 1 december 2010. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante was sinds 20 juni 2009 ziek en had een re-integratietraject gestart. Op 26 november 2010 verscheen zij niet bij de bedrijfsarts, wat leidde tot de stopzetting van haar salaris. De Raad oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dit niet kan worden verweten, aangezien zij geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij medisch niet in staat was om de afspraak na te komen.
Daarnaast wordt de stopzetting van de salarisbetaling per 21 december 2010 besproken. De bedrijfsarts had appellante op 10 december 2010 belastbaar geacht voor halve dagen in passende werkzaamheden, maar appellante weigerde deze werkzaamheden te hervatten. De Raad concludeert dat appellante ook hier niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet hervatten van de re-integratiewerkzaamheden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de stopzetting van de salarisbetaling rechtmatig was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 3 juli 2014, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigt. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor veroordeling is.