ECLI:NL:CRVB:2014:2242
Centrale Raad van Beroep
Weigering van persoonsgebonden budget (pgb) op basis van niet-naleving van verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellante. De weigering was gebaseerd op het feit dat appellante zich niet had gehouden aan de verplichtingen die verbonden waren aan de eerder verstrekte pgb's in 2009 en 2010. Het Zorgkantoor had in 2010 een bedrag van € 14.563,90 aan voorschotten teruggevorderd, omdat appellante het gebruik van het pgb niet volledig had verantwoord. Het bezwaar tegen deze terugvordering werd door het Zorgkantoor niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank Zutphen had het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In 2011 weigerde het Zorgkantoor opnieuw een pgb toe te kennen aan appellante, omdat zij zich niet had gehouden aan de eerder opgelegde verplichtingen. Het Zorgkantoor stelde dat er geen vertrouwen was dat appellante in de toekomst wel aan haar verplichtingen zou voldoen, vooral gezien het feit dat zij nog niet had terugbetaald. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat appellante en haar dochter niet over de benodigde capaciteiten beschikten om de financiële verantwoording correct uit te voeren.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat haar dochter en schoonzoon in staat waren om een juiste verantwoording af te leggen. De Raad oordeelde echter dat het Zorgkantoor in redelijkheid had kunnen besluiten om het pgb te weigeren, gezien de eerdere niet-naleving van verplichtingen door appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.