In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van een persoonsgebonden budget (pgb) door Zorgkantoor Delfland Westland Oostland Nieuwe Waterweg Noord. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om verlening van een pgb onterecht was, omdat de appellant niet had aangetoond dat er geen plaats was voor aanvullende werking van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de specifieke regels in de Regeling subsidies AWBZ voorrang hadden boven de algemene bepalingen van de Awb.
In hoger beroep heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.F. van der Mersch, betoogd dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan artikel 4:35 van de Awb. Dit artikel zou volgens appellant aanvullend moeten worden toegepast op de specifieke subsidieregeling. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat artikel 4:35 niet van toepassing was. De Raad heeft vastgesteld dat de weigeringsgronden in artikel 4:35 aanvullend zijn en dat appellant bevoegd is om deze te hanteren bij de beoordeling van de aanvraag.
Echter, tijdens de zitting heeft de advocaat van betrokkene, mr. C.W. Langereis, aangegeven dat betrokkene geen belang meer heeft bij de beoordeling van het geschil, omdat hij niet langer zelf de financiën voor zijn zorg hoeft te regelen. De Raad heeft daarom het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, maar er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.