ECLI:NL:CRVB:2014:224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-4008 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen arbeid als vrachtwagenchauffeur

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkzaam was. Appellant meldde zich ziek op 18 oktober 2011 vanwege gezondheidsklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 3 november 2011 ontving hij een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 29 november 2011 besloot het Uwv de uitkering te beëindigen, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn werk. Dit besluit werd ondersteund door een rapport van een verzekeringsarts.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 7 juni 2012. Appellant ging vervolgens in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij vanwege depressieve klachten en medicatie niet in staat was om te werken. Hij betwistte de conclusies van de verzekeringsartsen en verwees naar de diagnose van zijn psychiater, die hem vanaf februari 2012 behandelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant met ingang van 30 november 2011 niet arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren om de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk in twijfel te trekken. De informatie van de psychiater, die na de datum in geding was verkregen, was niet relevant voor de beoordeling van de situatie op 30 november 2011. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

12/4008 ZW
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 juni 2012, 12/489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J.C. Spapen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spapen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was laatstelijk van maart tot november 2011 werkzaam als vrachtwagenchauffeur bij een groothandel in bloemen en planten. Op 18 oktober 2011 heeft appellant zich voor deze werkzaamheden ziek gemeld vanwege een drukkend gevoel op de borst en maagklachten. Op 3 november 2011 is het dienstverband geëindigd en vanaf die datum heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van het Uwv ontvangen.
1.2. Bij besluit van 29 november 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per
30 november 2011 beëindigd omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werk als chauffeur. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts van
29 november 2011 ten grondslag gelegd.
1.3. Bij besluit van 5 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 november 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 21 december 2011 ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek en dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies uit dat onderzoek.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij vanwege depressieve klachten en de daarvoor voorgeschreven medicatie ongeschikt is zijn werk te verrichten. Appellant heeft erop gewezen dat de beoordeling van zijn psychische klachten door de verzekeringsartsen afwijkt van de diagnose van psychiater L. Vasterink, die hem vanaf februari 2012 heeft behandeld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
De vraag moet worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd dat het Uwv appellant terecht met ingang van 30 november 2011 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor zijn eigen arbeid als vrachtwagenchauffeur bij een groothandel in bloemen en planten.
4.3.
De belasting in dit werk heeft de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep in zijn rapportage van 26 juli 2013 duidelijke beschreven. Aan de hand van deze werkomschrijving, die door appellant niet ter discussie is gesteld, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich een goed beeld kunnen vormen van de aard en de zwaarte van de maatgevende arbeid.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts waren op de hoogte van de spanningsklachten en de medicatie van appellant, maar hebben geen aanwijzingen gevonden om hem met ingang van
30 november 2011 nog ongeschikt te achten. De in de beroepsprocedure door appellant overgelegde medische stukken bevatten geen aanwijzingen voor een ander standpunt.
4.5.
In hoger beroep heeft appellant informatie overgelegd van zijn behandelend psychiater Vasterink van 18 juni 2012. Uit deze informatie blijkt dat appellant sinds februari 2012 is behandeld voor een depressieve stoornis en dat hem Bromazepam is voorgeschreven. Het Uwv heeft hierop gereageerd met rapporten van 21 augustus 2012 en 11 september 2013 van de bezwaarverzekeringsarts. Volgens de bezwaarverzekeringsarts waren de door appellant ervaren spanningen en medicijngebruik geen aanleiding om op 30 november 2011 arbeidsongeschiktheid voor de maatgevende arbeid aan te nemen. Bij de onderzoeken op
29 november 2011 en op 21 december 2011 zijn bij appellant geen duidelijke cognitieve functiestoornissen waargenomen.
4.6.
Er is geen aanleiding om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts niet te onderschrijven. Appellant was op 30 november 2011 niet onder behandeling van een psychiater. De informatie van Vasterink ziet niet op 30 november 2011. Dat Vasterink in februari 2012 tot genoemde diagnose is gekomen, doet dan ook niet af aan de beoordelingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen van 29 november 2011 en 21 december 2011. Voorts is niet gebleken dat de door appellant genoemde bijwerkingen van medicijnen zich daadwerkelijk op de datum in geding bij appellant hebben voorgedaan en wel zodanig dat zijn belastbaarheid in relevante mate zou zijn overschat. Het medicijn Bromazepam gebruikte appellant op 30 november 2011 nog niet, zodat bijwerkingen van dit medicijn geen bespreking behoeven.
4.7.
Hieruit volgt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 30 november 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de ZW.
5.
Uit de overwegingen 4.3 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en C.C.W. Lange en R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

HD