In deze zaak heeft appellant op 16 juni 2009 verzocht om een WAZ-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 15 september 2010 de aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van noodzakelijke gegevens. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 14 februari 2011. De rechtbank Maastricht heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard op 3 februari 2012. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 juni 2014 geoordeeld dat het Uwv niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten, omdat de beslistermijn als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de WAZ al was verstreken. De Raad oordeelde dat er een inhoudelijke beslissing op de aanvraag diende te worden genomen. De rechtbank had dit miskend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd werd. De Raad heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedragen, en het Uwv verplicht om het betaalde griffierecht van € 156,- aan appellant te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.