ECLI:NL:CRVB:2014:220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-499 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zijn werkzaamheden als chauffeur heeft gestaakt vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 30 augustus 2010 geen recht heeft op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geen redenen gevonden om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van het Uwv. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe medische gegevens ingediend, maar de Raad oordeelt dat deze geen twijfel zaaien aan de eerdere bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van appellant niet opwegen tegen de medische oordelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

12/499 WIA
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
14 december 2011, 11/4380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.W. de Water, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van der Meij, kantoorgenoot van mr. De Water. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitvoerig overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met vermelding van het volgende. Appellant heeft op
3 september 2007 zijn werkzaamheden als chauffeur bij Stichting Stadsparkeerplan wegens rugklachten met uitstraling naar het rechterbeen gestaakt. Na ommekomst van de voor appellant geldende verlengde wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 18 augustus 2010 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 augustus 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA), op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Bij besluit van
11 april 2011 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de daartegen gerichte bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat appellant weliswaar per
30 augustus 2010 ongeschikt is voor zijn eigen werkzaamheden van chauffeur, maar wel in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten behorend bij een aantal voor hem geselecteerde functies. Op basis van de inkomsten uit die functies heeft het Uwv het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 21,4%.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen geen redenen te hebben gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek waarop het bestreden besluit rust onjuist of onzorgvuldig is verlopen. Voorts heeft de rechtbank overwogen appellant niet te kunnen volgen in zijn stelling dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat voorbijgegaan is aan de informatie van de behandelend anesthesioloog/pijnspecialist K. Bürger. De rechtbank heeft appellant evenmin gevolgd in zijn stelling dat het rapport van 11 maart 2011 van psychiater P.L. Remijnse (welk rapport op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts is uitgebracht) op gespannen voet staat met de bevindingen van behandelend psychiater
R.W. Jessurun als verwoord in zijn brief van 12 oktober 2010 en dat deze brief tot verdergaande beperkingen aanleiding hadden behoren te geven dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aanvaard. In de in beroep overgelegde brief van 12 juli 2011 van psychiater Jessurun heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de betrokken verzekeringsartsen, nu de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 29 september 2011 voldoende heeft gemotiveerd waarom zij hierin geen aanleiding zag af te wijken van het eerder ingenomen standpunt. Van de voor appellant als geschikt zijnde geselecteerde functies heeft de rechtbank geoordeeld dat deze op goede gronden zijn gebruikt voor de schatting.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant onder verwijzing naar de brief van 12 juli 2011 van psychiater Jessurun zich erover beklaagd dat de rechtbank die brief geheel naast zich neergelegd heeft en dat de inhoud van die brief ook wordt ondersteund door een in hoger beroep ingezonden brief van 13 november 2011 van Bürger, waaraan valt te ontlenen dat het moeilijk is een prognose te geven, maar dat een volledig herstel gezien de lange duur van de klachten bijna is uitgesloten. Appellant zal rug- en beenklachten blijven houden. Appellant heeft aangevoerd dat de lange duur van deze klachten geleid heeft tot ernstige psychische klachten. Ter zitting heeft appellant de geschiktheid van de functies bestreden, onder meer omdat daarbij pedalen moeten worden bediend, hetgeen nu juist de reden was waarom hij ongeschikt werd geacht voor zijn werk als chauffeur.
3.2.
Het Uwv heeft bij verweerschrift (samengevat) erop gewezen dat uitgangspunt voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de medische situatie van appellant ten tijde in geding is en dat eventuele wijzigingen (verergering of herstel) daarna in beginsel niet relevant zijn. Het Uwv heeft ter zitting de geschiktheid van de geselecteerde functies gehandhaafd.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De in beroep ingezonden brief van 12 juli 2011 van psychiater Jessurun is voor het Uwv aanleiding geweest commentaar te vragen aan zijn bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft haar reactie gegeven bij rapport van 29 september 2011, maar niet zonder vooraf de door haar in bezwaar om advies gevraagde psychiater Remijnse te raadplegen. Deze heeft bij rapport van 26 september 2011 op de brief van 12 juli 2011 van psychiater Jessurun gereageerd. Aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts valt te ontlenen dat zij in de reactie van psychiater Remijnse een bevestiging leest van haar bevindingen.
4.2.
In hoger beroep is het rapport van 26 september 2011 van Remijnse van de zijde van appellant niet bestreden. De hernieuwde inzending van de brief van 12 juli 2011 van psychiater Jessurun kan niet gezien worden als een weerlegging van dit rapport, nu hierin juist wordt gereageerd op deze brief. Ook overigens zijn van de zijde van appellant geen nieuwe medische gegevens ingezonden die twijfel doen rijzen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Aan de in hoger beroep ingezonden brief van 13 november 2011 van Bürger vallen geen gegevens te ontlenen die niet al aan de bezwaarverzekeringsarts bekend waren en waarmee zij derhalve rekening heeft kunnen houden.
4.3.
Met betrekking tot de eerst ter zitting opgeworpen grief dat de door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet geschikt zijn vanwege het daarin voorkomend pedaalgebruik, omdat appellant juist vanwege het daaraan verbonden pedaalgebruik ongeschikt is geacht voor zijn oude werk van chauffeur, overweegt de Raad dat dit laatste geen steun vindt in de arbeidskundige rapporten. In zijn rapport van 17 augustus 2010 is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant voor zijn werk van chauffeur ongeschikt was ten tijde in geding, omdat hij teveel moest zitten met weinig vrijheid om van rug- en beenhouding te wisselen, vanwege het rechtstreekse klantcontact, het solitaire karakter van de functie en de trillingen van de bus. De bezwaararbeidsdeskundige was blijkens zijn rapport van 1 april 2011 het met de arbeidsdeskundige eens. Van ongeschiktheid van de functie chauffeur reeds vanwege het bedienen van pedalen blijkt derhalve niet.
4.4.
Ter zitting is ten slotte betoogd dat appellant in sommige voor hem geschikt geachte functies te lang moet staan. Dienaangaande overweegt de Raad dat in een aantal functies inderdaad staan voorkomt, maar dat de arbeidsdeskundige naar behoren in zijn rapport van
17 augustus 2010 heeft gemotiveerd waarom die belasting toelaatbaar is gelet op de voor appellant geldende Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 juli 2010.
5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en
D.J. van der Vos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K.E. Haan

HD