Uitspraak
22 februari 2013, 12/2733 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van appellante, die zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door ongeoorloofd afwezig te zijn. Appellante was sinds 15 november 2010 tijdelijk in dienst bij de gemeente Amsterdam. Op 6 juni 2011 verleende het college haar voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van een jaar, omdat zij zich niet aan de regels over ziekteverzuim had gehouden en zonder overleg een maand naar Suriname was gegaan. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Op 15 september 2011 legde het college het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer, omdat appellante zich opnieuw aan plichtsverzuim had schuldig gemaakt door ongeoorloofde afwezigheid.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij zich niet schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, omdat haar in een arbeidsvoorwaardengesprek was toegezegd dat zij in de zomer van 2011 voor een langere periode op vakantie mocht gaan. Subsidiair stelde zij dat haar plichtsverzuim niet aan haar was toe te rekenen vanwege psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante zich wel degelijk schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door ongeoorloofd afwezig te zijn. De toezegging die appellante aanvoerde, werd niet als geldig beschouwd, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de lengte van de vakantie.
Daarnaast concludeerde de Raad dat er geen aanwijzingen waren dat appellante in juli 2011 een psychiatrische ziekte had die haar gedrag kon verklaren. De verklaringen van de psychiater Remijnse en Lionarons werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.