ECLI:NL:CRVB:2014:2177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
13-3789 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud in het kader van de Politiewet 2012

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud van appellante, die werkzaam was in de functie van [naam functie] bij de [naam werkgever]. Appellante had op 20 mei 2011 een verzoek om functieonderhoud ingediend, dat door de korpschef op 21 september 2011 was afgewezen. Dit besluit werd in een later stadium na bezwaar gehandhaafd.

De Raad oordeelde dat de werkzaamheden van appellante, die onder andere het uitluisteren en verwerken van telefoontaps omvatten, niet wezenlijk afweken van haar functiebeschrijving. De korpschef had terecht gesteld dat deze werkzaamheden als ondersteunend aan het opsporingsonderzoek moesten worden aangemerkt. De Raad bevestigde het standpunt van de korpschef dat de werkzaamheden van appellante administratief en ondersteunend waren, en dat er geen aanleiding was om de functiebeschrijving aan te passen.

De Raad concludeerde dat appellante geen feiten of omstandigheden had aangedragen die het standpunt van de korpschef konden weerleggen. Ook de stelling van appellante dat zij taken van een hoger ingeschaalde medewerker had overgenomen, werd door de Raad niet overtuigend geacht. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en W.J.A.M. van Brussel als leden, in aanwezigheid van griffier B. Rikhof.

Uitspraak

13/3789 AW
Datum uitspraak: 26 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2013, 12/6736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van Politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (Klpd), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de beheerder verstaan.
Namens appellante heeft mr. W.J.M. Wetzels hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W.H.N.C. van Beek, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Tamis en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellante was in de hier relevante periode werkzaam in de functie van [naam functie], salarisschaal 5, bij de[naam werkgever].
1.3. Op 20 mei 2011 heeft appellante een verzoek om functieonderhoud ingediend. Bij besluit van 21 september 2011 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen.
1.4. Bij besluit van 12 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft de korpschef het besluit van
21 september 2011 na bezwaar gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder c, van de Trfp wijst het bevoegd gezag de aanvraag om functieonderhoud af als de feitelijk opgedragen werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Trfp, niet wezenlijk afwijken van de functie van de ambtenaar en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
3.2.
Niet in geschil is dat appellante zich bezig houdt met het uitluisteren en verwerken van telefoontaps (interceptie). Volgens appellante gaat het daarbij om zelfstandige opsporingswerkzaamheden die in de beschrijving van haar functie ontbreken en daarin dus zouden moeten worden opgenomen. Volgens de korpschef dienen deze werkzaamheden evenwel als ondersteunend aan het (eigenlijke) opsporingsonderzoek te worden aangemerkt. Met de inhoudelijke beoordeling van de uitgewerkte telefoontaps is appellante immers niet belast.
3.3.
Evenals de rechtbank stemt de Raad in met het standpunt van de korpschef. Dit brengt mee dat de interceptiewerkzaamheden voldoende in de voorliggende beschrijving van de functie van [naam functie] tot uitdrukking zijn gebracht, namelijk onder de taak: “verzorgt (…) vastleggen van opsporingsactiviteiten (…, telefoontaps …)”.
3.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij ook als interceptiecoördinator is opgetreden. De korpschef heeft dit in zoverre erkend dat appellante als aanspreekpunt op het gebied van interceptie heeft gefunctioneerd. Het betreft hier administratieve dan wel ondersteunende taken, aldus de korpschef. Hiertoe heeft hij verwezen naar een verklaring van de
teamleider V.
3.5.
Appellante heeft geen feiten of omstandigheden genoemd die grond kunnen geven het standpunt van de korpschef over het karakter van de werkzaamheden als interceptie-aanspreekpunt onjuist te achten. Uit de beschrijving van de werkzaamheden door V blijkt dat deze werkzaamheden administratief en ondersteunend waren. Ook op dit punt bestond er dus geen aanleiding de functiebeschrijving aan te passen of aan te vullen.
3.6.
Ook de stelling van appellante dat zij taken van een hoger ingeschaalde Medewerker tactische recherche heeft overgenomen, kan gezien wat de korpschef hier in de stukken en ter zitting tegenin heeft gebracht, niet tot het oordeel leiden dat zij taken uitvoerde die wezenlijk afweken van de voor haar geldende functiebeschrijving. De taken die appellante heeft overgenomen zijn van administratieve aard en ondersteunend aan het opsporingsonderzoek. Dat zij zelfstandig opsporingswerkzaamheden is gaan verrichten, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt.
3.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) B. Rikhof

HD