ECLI:NL:CRVB:2014:2176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
12-3699 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant, die in 2002 een ongeval op het werk heeft gehad, was in 2007 uitgevallen vanwege klachten aan zijn linkerhand en -arm. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd hem in 2011 een WIA-uitkering toegekend, maar deze werd later beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bleek te zijn. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan eerder was vastgesteld. Appellant betwistte deze conclusie en stelde dat zijn psychische klachten en medicijngebruik hem belemmerden in het verrichten van de geselecteerde functies.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante informatie in overweging had genomen. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid niet hadden overschat en dat appellant in staat was de geselecteerde functies te verrichten. De beëindiging van de WIA-uitkering per 30 oktober 2011 werd als terecht beschouwd.

De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met M.P. Ketting als griffier, en vond plaats op 13 juni 2014.

Uitspraak

12/3699 WIA
Datum uitspraak: 13 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
25 mei 2012, 11/3821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. In 2002 heeft appellant op het werk een ongeval gehad. Appellant is op 11 januari 2007 in verband met klachten aan de linkerhand en -arm uitgevallen vanuit zijn functie van productiemedewerker. Met ingang van 8 januari 2009 is appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant heeft zich per 10 augustus 2010 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In verband hiermee is appellant onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat appellant op 10 augustus 2010 geen benutbare mogelijkheden had. De verzekeringsarts heeft voorts een (actuele) Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen in verband met psychische klachten en klachten ter hoogte van de nek en de linkerarm. De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd die appellant geacht wordt te kunnen verrichten. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis daarvan vastgesteld op 0 tot 35%. Bij besluit van 16 mei 2011 is appellant met ingang van 10 augustus 2010 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Deze uitkering is bij besluit van 17 mei 2011 beëindigd met ingang van 30 oktober 2011, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 augustus 2011 geconcludeerd dat er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat (ten miste drie van) de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en dat de mate van arbeidsongeschiktheid op basis daarvan terecht op 0 tot 35% is vastgesteld. Bij besluit van 6 oktober 2011 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2011 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding te concluderen dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid hebben overschat. Volgens de rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig en is er onvoldoende grond om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. Overwogen is dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij op grond van de informatie van psycholoog Yildirim en psychiater Kaya meer beperkt moet worden geacht. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is om de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
3.
Appellant stelt zich op het standpunt dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat hij gelet daarop de geselecteerde functies niet kan verrichten. Appellant stelt dat hij zich vanwege zijn psychische klachten en medicijnen niet langer dan een half uur kan concentreren, niet in staat is om conflicten te hanteren en niet kan functioneren onder tijdsdruk. In verband met het medicijngebruik dient een beperking voor persoonlijk risico te worden aangenomen. Appellant stelt voorts dat hij niet in staat is beschermende kleding te dragen of beschermende middelen te hanteren, waaronder handschoenen, armbeschermers, jassen, maskers en mondkapjes. Appellant acht zich beperkt ten aanzien van het verblijven in stoffige ruimten, vanwege zijn longproblemen. Volgens appellant heeft hij ook beperkingen aan de rechterhand, als gevolg van veelvuldig overbelasten ervan. Er dienen (meer) beperkingen te worden aangenomen voor werken met toetsenbord en muis, reiken, frequent reiken (tijdens het werk), duwen, trekken, tillen, dragen en hoofdbewegingen. De mogelijkheden om te reiken zijn sinds de FML van 2008 niet verbeterd. Appellant stelt dat een urenbeperking moet worden aangenomen, vanwege de pijnklachten en de ontspanningsoefeningen.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant op 30 oktober 2011 meer beperkingen heeft dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen, in het bijzonder gelet op de pijnklachten en psychische klachten die verband houden met het bedrijfsongeval, en of appellant met de aangenomen beperkingen in staat is (ten minste drie van) de geselecteerde functies te verrichten.
4.2.
Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft rekening gehouden met informatie van de anesthesioloog en klinisch psycholoog. Overwogen is dat de TENS-behandeling geen reden is om activiteiten te onderbreken. De tijd die appellant besteedt aan ontspanningsoefeningen, geeft geen aanleiding voor het stellen van een urenbeperking. De lange rust die appellant neemt, heeft een averechts effect op zijn conditie en activering. Voor het aannemen van beperkingen op cognitief gebied of voor het omgaan met anderen is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding.
4.3.
Appellant heeft nadere informatie over zijn lichamelijke klachten overgelegd, waaronder informatie van 25 maart 2009 en 6 februari 2012 van de anesthesioloog, waarin te kennen is gegeven dat appellant vanaf 2009 medicamenteus wordt behandeld in verband met pijnklachten, dat de linkerarm minder krachtig lijkt ten opzichte van de rechterarm en dat een component van pijnparese daarbij een rol kan spelen. Voorts is een brief van 28 augustus 2012 van de anesthesioloog overgelegd waarin is meegedeeld dat de pijnbehandeling een beperkt, wisselend effect heeft en dat van de behandeling van de pijnklachten met medicijnen geen overtuigend effect uitging. Appellant heeft toegelicht dat hij tien maal per dag een TENS-apparaat gebruikt, dat de pijn bestrijdt, en tien maal per dag ontspanningsoefeningen doet. De Raad ziet in deze informatie geen reden te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat deze informatie geen aanleiding geeft voor aanpassing van de FML. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn rapport van 24 augustus 2011 informatie van de anesthesioloog in de beoordeling betrokken. Te kennen is gegeven dat de op de datum in geding geldende FML afwijkt van de FML van 2008, omdat de onderzoeksbevindingen destijds anders waren. Appellant heeft in 2008 een polsoperatie gehad. In 2011 was dit gebied niet meer gevoelig. Dat de linkerarm minder krachtig lijkt, is volgens de bezwaarverzekeringsarts geen nieuwe medisch-objectieve informatie. Het gebruik van het TENS-apparaat is meegewogen.
4.4.
Appellant heeft voorts nadere informatie met betrekking tot zijn psychische klachten overgelegd. In een brief van 14 november 2011 heeft klinisch psycholoog Van Hout het verloop van de klachten beschreven. Appellant geeft te kennen dat hij in de loop van de tijd de pijn steeds hoger in de arm voelde en dat de pijn uiteindelijk uitstraalt tot aan de nek en hij ook pijn heeft aan de hele rechterarm. In een rapport van psychiater Kaya van 27 januari 2012 is te kennen gegeven dat sprake is van somatisatie en aanpassingsstoornis met een depressieve stemming. De psychologen Akkaya en Yildirim hebben in hun brieven van 15 februari 2012 toegelicht dat de pijnklachten tot problemen in het gezin leiden en er een verband is tussen de klachten en de onderliggende kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. Ook in deze informatie ziet de Raad geen reden te twijfelen aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen aanleiding is voor aanpassing van de FML. Aannemelijk is dat de aanvulling van de
diagnose door de psychiater met "depressieve stemming" niet tot een andere inschatting van de belastbaarheid dient te leiden. De psychiater heeft vastgesteld dat geen sprake is van vitale depressieve kenmerken. Weliswaar hanteert de psychiater - anders dan de bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld - niet dezelfde diagnose als die waarvan de verzekeringsartsen aanvankelijk zijn uitgegaan. Zoals de Raad eerder in zijn uitspraak van
5 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY5188, heeft overwogen, vloeit uit de omstandigheid dat een diagnose door het Uwv niet is onderkend, niet zonder meer voort dat de beperkingen zijn onderschat. Wat betreft het medicijngebruik heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat er geen noodzaak is beperkingen aan te nemen voor persoonlijk risico of ander psychisch functioneren. Daarbij is overwogen dat cognitieve problemen bij onderzoek niet zijn waargenomen en niet zijn beschreven in de onderzoeken van de behandelaars en dat appellant heeft aangegeven dat hij autorijdt.
4.5.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is te concluderen dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid heeft onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft alle aanwijzingen die erop wijzen dat de pijnklachten en psychische klachten beperkingen meebrengen, in ogenschouw genomen. Gelet op het rapport van 24 augustus 2011 van de bezwaarverzekeringsarts heeft bij het vaststellen van de beperkingen een inzichtelijke weging van deze aanwijzingen plaatsgevonden.
4.6.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant blijven. De Raad volgt de conclusie van de rechtbank dat er geen reden voor twijfel is aan de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies. De door appellant aangehaalde opmerking van de arbeidsdeskundige dat er beperkingen zijn te duiden voor persoonlijk en sociaal functioneren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is immers niet de taak van de arbeidsdeskundige om beperkingen aan te geven, maar om de functies te selecteren die binnen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid blijven en aan de hand daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid te berekenen. Naar het oordeel van de Raad is aannemelijk dat appellant op de in geding zijnde datum met zijn beperkingen in staat was de geselecteerde functies te verrichten.
4.7.
De uitkering van appellant is terecht met ingang van 30 oktober 2011 beëindigd. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2014.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.P. Ketting

NK