ECLI:NL:CRVB:2014:2135
Centrale Raad van Beroep
- Tussenuitspraak bestuurlijke lus
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van vermogen bij recht op inkomensvoorziening in het kader van de Wet investeren in jongeren
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 24 juni 2014, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda behandeld. Appellante had een aanvraag ingediend voor een werkleeraanbod op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ) en verzocht om een inkomensvoorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had echter vastgesteld dat appellante over vermogen beschikte dat boven het vrij te laten vermogen van € 5.555,- uitkwam, en weigerde de inkomensvoorziening. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep betoogde appellante dat zij in de relevante periode niet over een vermogen beschikte dat boven het vrij te laten vermogen uitkwam. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte het bedrag van € 10.000,- dat appellante had opgenomen van haar spaarrekening volledig tot haar vermogen rekende, zonder rekening te houden met de gemeenschap van goederen met haar toenmalige echtgenoot. De Raad concludeerde dat appellante feitelijk over dit bedrag kon beschikken, maar dat het bedrag voor de helft aan haar echtgenoot toekwam. Dit leidde tot de vaststelling dat appellante op 14 april 2011 over een totaal vermogen van € 5.587,90 beschikte, wat betekent dat zij in beginsel binnen de vrij te laten grens bleef.
De Raad droeg het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij het college rekening moet houden met het vastgestelde vermogen van appellante. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de vaststelling van vermogen in het kader van inkomensvoorzieningen en de relevante wetgeving.