In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, dat zijn aanvraag voor een inkomensvoorziening had afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur niet tijdig een besluit op het bezwaar van de appellant had genomen, wat leidde tot de verbeurdverklaring van een dwangsom. De Raad oordeelde dat de dwangsom van € 1.260,- verschuldigd was, omdat het dagelijks bestuur de beslistermijn had overschreden. De Raad heeft in het midden gelaten of het vaststellen van het recht op inkomensvoorziening als een ambtshalve genomen beslissing moet worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat er geen dwangsom was verbeurd, werd vernietigd. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn rechtsbijstand had moeten bekostigen. De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en bezwaren, en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.