ECLI:NL:CRVB:2014:2126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
12-5606 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die zich op 7 oktober 2009 ziek meldde met rugklachten. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had in een besluit van 21 juli 2011 vastgesteld dat betrokkene geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was berekend op minder dan 35%. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 27 december 2011 gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van dit besluit ondeugdelijk was, omdat de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende recht deed aan de beperkingen van betrokkene.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van betrokkene in de aangepaste FML. De Raad heeft de argumenten van appellant gevolgd en geconcludeerd dat de FML voldoende tegemoetkomt aan de klachten van betrokkene. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor een strikte afwisseling van zitten, staan en lopen, en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist was. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de FML niet voldeed aan de eisen van afwisseling van houding.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische en arbeidskundige gegevens in het kader van WIA-uitkeringen.

Uitspraak

12/5606 WIA
Datum uitspraak: 20 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van
4 oktober 2012, 12/322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. Heijnen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Heijnen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene, laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie], heeft zich op 7 oktober 2009 vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met rugklachten.
1.2. Bij besluit van 21 juli 2011 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van 5 oktober 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op minder dan 35%.
1.3. Bij besluit van 27 december 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 juli 2011 ongegrond verklaard, daarbij verwijzend naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 28 november 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 13 december 2011. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast door de toelichting van de verzekeringsarts bij item 5.2 “dat mogelijkheid tot vertreding aanwezig dient te zijn”, te laten vervallen omdat uit de beperking op het item “zitten” volgt dat na één uur zitten een andere houding kan worden aangenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens te kennen gegeven dat in de voor appellant geselecteerde functies volop mogelijkheid tot vertreden bestaat.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medische onderzoek op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De verzekeringsarts heeft betrokkene onderzocht en heeft dossierstudie verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij zijn heroverweging de informatie uit de behandelende sector meegewogen.
2.2. De rechtbank is ten aanzien van de aangenomen beperkingen van oordeel dat de wijze waarop deze beperkingen in de FML zijn weergegeven, geen recht doet aan de klachten van betrokkene. De bevindingen van de verzekeringsarts dat betrokkene is aangewezen op werk waarbij hij afwisselend kan zitten, staan en lopen, is als beperking niet opgenomen in de FML, waardoor niet op voorhand is gewaarborgd dat er functies worden geselecteerd die voldoen aan de gewenste afwisseling. Temeer nu de FML de mogelijkheid biedt, zie item 5.9, om ten aanzien van de noodzakelijk geachte afwisseling een beperking op te nemen, had dit naar het oordeel van de rechtbank met het oog op de inzichtelijkheid de voorkeur verdiend. Echter, ook zonder deze beperking kan uit de arbeidskundige toelichting op de functies blijken dat de functies voldoende tegemoet komen aan het vereiste van vertreding. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 juli 2011 er geen blijk van heeft gegeven dat de geselecteerde functies voldoen aan het vereiste van afwisseling.
3.1. In hoger beroep heeft appellant (samengevat) aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 28 november 2011 voldoende heeft toegelicht dat met de door haar aangepaste FML voldoende rekening is gehouden met de klachten van betrokkene. Omdat een beperking bij “zitten” is vastgesteld, is daarmee gewaarborgd dat na één uur zitten een andere houding kan worden aangenomen waardoor de statische belasting wordt onderbroken. Een medische noodzaak tot een strikte afwisseling van zitten, staan en lopen is niet aanwezig. Nu er geen specifieke opeenvolging van houdingen is vereist, is er, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen aanleiding om een beperking op te nemen bij item 5.9. Ten aanzien van de arbeidskundige toelichting heeft appellant in hoger beroep een rapport van 12 oktober 2012 van de bezwaararbeidsdeskundige overgelegd waarin deze is ingegaan op de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.2. Betrokkene heeft zijn standpunt gehandhaafd dat hij gelet op zijn klachten van houding moet kunnen verwisselen en dat ten onrechte in de FML bij item 5.9 daartoe geen beperking is aangenomen. In de geselecteerde functies is onvoldoende afwisseling van houding mogelijk.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is omdat met de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML onvoldoende recht wordt gedaan aan de beperkingen van betrokkene, wordt niet gevolgd. Appellant heeft in hoger beroep en nader aangevuld ter zitting, overtuigend betoogd waarom gelet op de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de FML voldoende tegemoetkomt aan de klachten van betrokkene. Daarbij heeft appellant gemotiveerd aangegeven dat, onder meer, met de beperkingen op de items 4.18 “lopen”, 5.1 “zitten” en 5.3 “staan” in de FML de vertredingsmogelijkheden voldoende zijn gewaarborgd omdat na de aangenomen beperking op deze items, daadwerkelijk een andere lichaamshouding/activiteit kan worden aangenomen. Betrokkene heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat gelet op zijn klachten een specifieke afwisseling van houding dient plaats te vinden. Ook overigens heeft de bezwaarverzekeringsarts, zoals blijkt uit zijn rapport van 28 november 2011, de beschikbare medische informatie kenbaar betrokken in zijn onderzoek en over zijn bevindingen op inzichtelijke wijze gerapporteerd.
4.2.
Er zijn geen aanknopingspunten om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet als juist te aanvaarden. In het rapport van 13 december 2011, in hoger beroep nader aangevuld met het rapport van 12 oktober 2012, heeft de bezwaararbeidsdeskundige overtuigend uiteengezet dat en waarom de bij de schatting betrokken functies, mede ook gelet op de afwisseling van lichaamshouding, geacht kunnen worden binnen het bereik van betrokkene te liggen.
5.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.J. Penning
IvR