Uitspraak
4 oktober 2012, 12/322 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die zich op 7 oktober 2009 ziek meldde met rugklachten. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had in een besluit van 21 juli 2011 vastgesteld dat betrokkene geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was berekend op minder dan 35%. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 27 december 2011 gehandhaafd, maar de rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van dit besluit ondeugdelijk was, omdat de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende recht deed aan de beperkingen van betrokkene.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van betrokkene in de aangepaste FML. De Raad heeft de argumenten van appellant gevolgd en geconcludeerd dat de FML voldoende tegemoetkomt aan de klachten van betrokkene. De Raad oordeelde dat er geen medische noodzaak was voor een strikte afwisseling van zitten, staan en lopen, en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist was. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de FML niet voldeed aan de eisen van afwisseling van houding.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische en arbeidskundige gegevens in het kader van WIA-uitkeringen.