ECLI:NL:CRVB:2014:212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-916 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag zorgzwaartepakket en afbouw AWBZ-zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellant had een aanvraag ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een zorgzwaartepakket op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze aanvraag werd op 12 augustus 2010 door het CIZ afgewezen, met de beslissing om de AWBZ-zorg die appellant gedurende drie jaar had ontvangen, in zes maanden af te bouwen. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarop een medisch adviseur van het CIZ, L. Cornelissen-Houben, een huisbezoek heeft afgelegd en een medisch advies heeft uitgebracht. Dit advies concludeerde dat de behandeling van appellant vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend was op AWBZ-zorg.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij lijdt aan ernstige epileptische aanvallen en dat de behandeling door de huisarts niet adequaat is. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant zijn standpunt niet met medische gegevens heeft onderbouwd. De medische verklaringen gaven aan dat de epileptische aanvallen geen kwaad konden en dat de huisarts de cognitieve behandeling beter kon uitvoeren.

De Raad heeft geconcludeerd dat het CIZ terecht heeft gesteld dat behandeling vanuit de Zvw voorligt op AWBZ-zorg. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/916 AWBZ
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
18 januari 2012, 11/192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Voor appellant is verschenen [naam echtgenote], zijn echtgenote, en mr. drs. De Kort. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft bij CIZ op 23 juni 2010 een aanvraag ingediend om hem op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een indicatie te verlenen in de vorm van een zorgzwaartepakket.
1.2.
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft CIZ de aanvraag van appellant afgewezen. Voorts heeft CIZ besloten om de AWBZ-zorg die appellant door een inschattingsfout gedurende drie jaar heeft genoten, in een periode van zes maanden af te bouwen.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2010 heeft L. Cornelissen-Houben, medisch adviseur bij CIZ, op 15 december 2010 een huisbezoek afgelegd en dossierstudie verricht. Hierbij zijn de medische gegevens in het dossier betrokken, waaronder de medische correspondentie van neuroloog Lazaron van de polikliniek voor epilepsie Kempenhaeghe van 6 augustus 2010. Voorts is aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant. Op 30 december 2010 heeft Cornelissen-Houben medisch advies aan CIZ uitgebracht. In dit advies is geconcludeerd dat bij appellant sprake is van psychogeen bepaalde epileptische aanvallen en krampen van de handen, die te verklaren zijn door de in het verleden door een psychiater geobjectiveerde psychiatrische diagnose die nog steeds actueel is. De grondslag psychiatrie is aan de orde en dit is de dominante grondslag. Daarnaast is sprake van een somatische grondslag op basis van onder andere knieproblematiek en klachten van de interne organen. Behandeling (cognitieve gedragstherapie) vanuit het tweede compartiment en uitgevoerd door de huisarts in overleg met Kempenhaeghe is voorliggend op AWBZ-zorg.
1.4.
Bij besluit van 10 januari 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ, overeenkomstig het advies van Cornelissen-Houben, het bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2010 ongegrond verklaard. Hieraan ligt het standpunt ten grondslag dat behandeling vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend is op AWBZ-zorg.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij lijdt aan ernstige aanvallen van epilepsie waardoor hij is aangewezen op AWBZ-zorg. De behandeling die wordt uitgevoerd door de huisarts levert geen resultaat op en is daarom niet als adequaat aan te merken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zijn standpunt dat de behandeling door de huisarts niet adequaat is, niet met medische gegevens onderbouwd. Weliswaar blijkt uit de medische verklaring van huisarts Van der Rijst van 24 december 2010 dat implementatie en het opnieuw opstarten van de behandeling niet lukt, omdat appellant alles weer vergeet en hij zijn hoofd vol heeft met de problematiek van zijn partner, maar ook dat de epileptische aanvallen geen kwaad kunnen en dat de cognitieve behandeling daarvan beter door de huisarts kan worden gedaan. Voorts is van belang dat uit de medische verklaring van Kempenhaeghe van 6 augustus 2010 blijkt dat over de bij appellant gestelde diagnose psychogene niet epileptische aanvallen gesprekken met appellant hebben plaatsgevonden. Uit deze gesprekken bleek dat appellant vooral veel behoefte had aan praktische ondersteuning en dat verdere onderzoeken en behandeling in dit verband door hem niet zinvol werden geacht. Tussen Kempenhaeghe en appellant is afgesproken dat appellant zich weer bij Kempenhaeghe zou melden indien meer hulp in het kader van verder onderzoek en/of behandeling van de onderliggende factoren van de bij hem gestelde diagnose noodzakelijk zou zijn. Niet is gebleken dat appellant zich weer bij Kempenhaeghe heeft gemeld voor verder onderzoek en/of behandeling. CIZ heeft zich derhalve met juistheid op het standpunt gesteld dat behandeling van appellant vanuit de Zvw voorliggend is op AWBZ-zorg.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) H.J. Dekker
JvC