ECLI:NL:CRVB:2014:211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-752 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor zorgfunctie begeleiding individueel in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de verlaging van de indicatie voor de zorgfunctie begeleiding individueel van klasse 6 naar klasse 4 voor appellant, die lijdt aan een stoornis in het autismespectrum. Appellant heeft een aanvraag gedaan voor herindicatie van zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) na het aflopen van zijn eerdere indicatie. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep tegen het besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ongegrond heeft verklaard. CIZ had appellant geïndiceerd voor klasse 4, wat inhoudt dat hij recht heeft op begeleiding van 7 tot 9 uur per week. Appellant en zijn vader zijn niet verschenen op de zitting, terwijl CIZ vertegenwoordigd was door mr. L.M.R. Kater.

De Raad overweegt dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om zelfstandig te functioneren en dat de door CIZ vastgestelde indicatie voldoende is. De Raad stelt vast dat appellant met de geboden begeleiding kan leren omgaan met zijn beperkingen en dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat hij meer zorg nodig heeft dan is geïndiceerd. De door appellant overgelegde verklaringen van zijn psycholoog en begeleider bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten voor een hogere indicatie. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en D.S. de Vries als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 januari 2014.

Uitspraak

12/752 AWBZ
Datum uitspraak: 22 januari 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
22 december 2011, 11/4209 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam vader], vader en gemachtigde van appellant, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 20 november 2013. Appellant en zijn vader zijn, met bericht, niet verschenen. CIZ is vertegenwoordigd door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant lijdt aan een stoornis in het autismespectrum en is onder meer gediagnosticeerd met PDD-NOS.
1.2.
Appellant woont zelfstandig in een complex van zeven geclusterde appartementen, speciaal opgezet voor jongeren met een autistische handicap. Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant heeft een Mavo-diploma gehaald. Appellant wil met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanaf september 2011 een opleiding volgen aan het REA College Heliomare (REA College). Appellant beschikt over een rijbewijs en reist zelfstandig met het openbaar vervoer.
1.3.
Appellant beschikte vanaf 2010 over een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor onder meer de zorgfunctie begeleiding individueel, laatstelijk toegekend in klasse 6. Wegens het aflopen van deze indicatie, heeft appellant een aanvraag gedaan om herindicatie. Naar aanleiding van de aanvraag heeft CIZ een indicatierapport uitgebracht.
1.4.
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft CIZ, onder verwijzing naar het indicatierapport, appellant geïndiceerd voor de zorgfunctie begeleiding individueel, klasse 4 (7 tot 9, 9 uur per week), voor de periode van 4 maart 2011 tot en met 3 maart 2012. Naar aanleiding van het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar, heeft dr. H.M. Laane op 23 mei 2011 en 29 juni 2011 een medisch advies uitgebracht.
1.5.
Bij besluit van 1 juli 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ onder verwijzing naar de medische adviezen en het indicatierapport het bezwaar ongegrond verklaard. CIZ heeft overwogen dat er bij appellant een medische noodzaak bestaat voor ondersteuning bij het aanbrengen van structuur (regievoering) en het ondersteunen bij praktische vaardigheden en handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid. Daarom is aan appellant begeleiding individueel, klasse 4 toegekend. Voor ondersteuning bij mobiliteit en begeleiding bij het uitvoeren van huishoudelijke taken en maatschappelijke participatie, is de Wet maatschappelijke ondersteuning voorliggend. Om de periode te overbruggen totdat appellant aan zijn opleiding aan het REA College kan beginnen, dient appellant in het kader van de Wajong een beroep te doen op het Uwv. Voor ondersteuning bij deze hulpvragen bestaat daarom geen aanspraak op zorg op grond van de AWBZ.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de medische adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er onvoldoende reden is om te twijfelen dat de door CIZ geïndiceerde zorgbehoefte ontoereikend zou zijn voor appellant.
3.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat hij door zijn beperkingen is aangewezen op meer begeleiding dan de toegekende klasse 4. Appellant verwijst hierbij naar een rapport van juli 2011 en een brief van
9 maart 2012 van psycholoog L. van Asperen, en een rapport van december 2011 van begeleider J.W.K. de Liefde.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De door CIZ opgestelde en, ten tijde van het bestreden besluit, als vaste gedragslijn gehanteerde CIZ Indicatiewijzer versie 4.1 (Indicatiewijzer), p. 109 vermeldt de volgende criteria om in aanmerking te komen voor de zorgfunctie begeleiding:
(…)
De functie Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de verzekerde. De Begeleiding is bedoeld voor verzekerden die zonder deze Begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen.
(…)
Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie Begeleiding gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de verzekerde in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de verzekerde, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is voor verzekerden met matige en zware beperkingen binnen de functie Begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort.
In de tweede plaats kan Begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.
(…)
Om in aanmerking te komen voor de functie Begeleiding moet zijn vastgesteld dat de onderzochte beperkingen van de verzekerde betekenen dat de verzekerde matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vijf terreinen:
1.
sociale redzaamheid;
2.
bewegen en verplaatsen;
3.
probleemgedrag;
4.
psychisch functioneren;
5.
of geheugen- en oriëntatiestoornissen.
(…)
4.1.2. De Indicatiewijzer, blz. 114 vermeldt de volgende activiteiten als onderdeel van de zorgfunctie begeleiding:
1.
Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur en/of het voeren van regie. Deze activiteit richt zich met name op de beperkingen en stoornissen in de sociale redzaamheid, oriëntatiestoornissen, probleemgedrag en psychosociale functies.
2.
Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid. Deze activiteit richt zich met name op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het zich bewegen en verplaatsen.
3.
Het bieden van toezicht.
4.
Oefenen met het aanbrengen van structuur en/of het voeren van regie en/of het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben.
4.1.3. De Indicatiewijzer, blz. 129 vermeldt in het overzicht van de te adviseren activiteiten als onderdeel van de zorgfunctie begeleiding en de daarbij behorende klasse het volgende:
Voor klasse 4: activiteit 1 en/of 2;
Voor klasse 5: activiteit 1 en/of 2 + toezicht of oefenen;
Voor klasse 6: activiteit 1 en/of 2 + toezicht + oefenen;
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant als gevolg van zijn aandoeningen beperkt is en dat hij is aangewezen op AWBZ-zorg. In hoger beroep is in geschil of CIZ, uitgaande van de bij appellant aanwezige beperkingen, de omvang van de indicatie voor de zorgfunctie begeleiding juist heeft vastgesteld.
4.3.
Uit het bestreden besluit en de bevindingen van de medisch adviseur blijkt dat is vastgesteld dat bij appellant sprake is van verminderd psychisch functioneren met verminderd psychosociaal welbevinden en matig probleemgedrag. Deze situatie leidt tot het aannemen van matige beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en maatschappelijk leven. Voor de activiteiten waarbij appellant hulp nodig heeft - het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken, het voorbereiden van gesprekken, bij dagelijkse bezigheden, het maken van een dagplanning en bij het evalueren van dagelijkse activiteiten - heeft CIZ de maximale omvang aan begeleiding aan appellant toegekend (klasse 4). Met de geboden begeleiding is beoogd om appellant stabiel te kunnen laten functioneren in zijn zelfstandige woning.
4.4.
Zoals CIZ heeft toegelicht, volgt uit de Indicatiewijzer zoals vermeld onder 4.1.3 dat voor de toekenning van begeleiding in een hogere klasse dan 4 tevens is vereist dat de betrokken persoon is aangewezen op de activiteiten oefenen en/of het bieden van toezicht. Volgens CIZ is in het geval van appellant hiervan geen sprake, omdat appellant ondanks zijn beperkingen in staat is gebleken om bepaalde activiteiten zelfstandig te verrichten. Appellant woont immers zelfstandig, hij kan meerdere uren per dag alleen zijn en hij kan zelf hulp inroepen op momenten dat hij begeleiding nodig heeft en deze niet is gepland. Ook is appellant in staat om zelfstandig te reizen in zijn directe omgeving, bijvoorbeeld naar de sportschool. Verder heeft CIZ toegelicht dat het bij de activiteit oefenen gaat om basishandelingen die met de betrokkene worden herhaald totdat ze zijn ingesleten. Deze situatie is volgens CIZ niet van toepassing op appellant. Uit het feit dat appellant een Mavo-diploma heeft behaald en een opleiding gaat volgen aan het REA College, blijkt dat appellant over voldoende leervermogen beschikt om zelf (basis)handelingen aan te leren en te leren omgaan met zijn beperkingen.
4.5.
De door appellant overgelegde verklaringen van Van Asperen en De Liefde bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat appellant ook voor de activiteiten oefenen en/of het bieden van toezicht is aangewezen op begeleiding. Voor de stelling van Van Asperen dat appellant is aangewezen op intensieve begeleiding, daargelaten wat hieronder in het kader van de AWBZ moet worden verstaan, is verder geen medische onderbouwing gegeven. De Raad acht eveneens van belang dat de medisch adviseur in antwoord op het standpunt van Van Asperen dat de beperkingen van appellant niet zullen verminderen en dat hij daarom blijvend op zorg is aangewezen, heeft verklaard dat hij ook niet verwacht dat de beperkingen zullen afnemen, maar dat appellant is aangewezen op minder zorg omdat hij met de geboden begeleiding leert omgaan met zijn beperkingen.
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden aangenomen dat appellant is aangewezen op meer zorg dan in het bestreden besluit is geïndiceerd. Dat er wellicht vrees bestaat voor een terugval in het functioneren van appellant, is - hoe voorstelbaar ook
- hiervoor onvoldoende.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) K.E. Haan
sg