ECLI:NL:CRVB:2014:2100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
12-4580 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 25 juni 2009 arbeidsongeschikt was, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij niet recht had op een uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldige medische beoordeling had verricht. De appellant voerde aan dat zijn klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS), niet juist waren gewaardeerd en dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep beoordeeld. Hij stelde vast dat de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van de appellant had beoordeeld en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de appellant voor zijn eigen werk en de geselecteerde functies. De rapporten van de behandelend psychiater werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd om de conclusie van het Uwv te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om voldoende onderbouwing te leveren voor hun claims van volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de appellant niet in zijn procesbelangen was geschaad en dat de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank juist waren.

Uitspraak

12/4580 WIA
Datum uitspraak: 6 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 juli 2012, 12/863 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Snijders. Het Uwv is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 25 juni 2009 uitgevallen voor zijn werkzaamheden van algemeen medewerker in WSW-verband.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2011, voor zover relevant in dit geding, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 juni 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant vanwege een
posttraumatische stressstoornis (PTSS) en lichamelijke klachten beperkt is in zijn belastbaarheid, maar geschikt is te achten voor zijn eigen werk alsmede voor de voor hem met behulp van een theoretische schatting geselecteerde functies. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt op grond van de verrichte schatting 0%.
1.3. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts de beperkingen van appellant in verband met zijn verminderde psychische flexibiliteit aangescherpt en verwoord in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 januari 2012. Uitgaande van deze FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant onverminderd geschikt is te achten voor zijn eigen werk. De bezwaararbeidsdeskundige heeft andere, voor appellant geschikt te achten, functies geselecteerd op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 0%. Bij besluit van 1 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv een zorgvuldige medische beoordeling heeft verricht. De rechtbank is niet gebleken dat de in aanmerking genomen beperkingen in de FML van 3 januari 2012 onjuist zijn. Zij heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 3 januari 2012 inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom op grond van de voorhanden zijnde gegevens niet kan worden geconcludeerd dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de behandelend psychiater B. Drozdek zijn conclusie dat appellant volledig arbeidsongeschikt is te achten niet inzichtelijk heeft onderbouwd. Het beroep dat appellant heeft gedaan op een uitspraak van de Raad van 30 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT6623) heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Zij heeft daartoe overwogen dat die uitspraak betrekking heeft op een persoon met een ernstige psychotische stoornis in de vorm van een PTTS en een chronische depressie en dat haar van een zodanige stoornis bij appellant ten tijde in geding niet is gebleken. Zij heeft geen aanleiding gezien nader medisch onderzoek te gelasten door een deskundige.
2.3. De rechtbank heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist geacht.
3.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts niet is ingegaan op het beroep dat hij heeft gedaan op de in 2.2 vermelde uitspraak van de Raad van 30 september 2011. Appellant heeft verder herhaald dat het Uwv zijn klachten niet juist heeft gewaardeerd. Appellant heeft betoogd dat bij hem sprake is van een PTSS, chronisch en complex, in combinatie met een recidiverende depressieve stoornis, waardoor hij niet belastbaar is voor arbeid. Zijns inziens is er sprake van een vergelijkbare situatie als beschreven in voormelde uitspraak van 30 september 2011. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij bij faxberichten van 15 en 17 april 2014 een tweetal rapporten van Drozdek, gedateerd 29 juni 2012 en 16 april 2014, ingezonden en een in opdracht van de gemeente Tiel opgesteld rapport van Matchcare, gedateerd 15 november 2012. Appellant heeft de Raad verzocht in geval van twijfel een deskundige te benoemen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop gesteld wordt dat de rapporten bij de faxberichten van 15 en 17 april 2014 zijn ingezonden met overschrijding van de tien dagentermijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rapporten van Drozdek van 29 juni 2012 en
16 april 2014 zijn evenwel ter zitting van de Raad als onderdeel van het pleidooi in hoofdlijnen voorgelezen. Artikel 8:58 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Ter zitting is uit het rapport van Matchcare voorts geciteerd dat de gezondheidstoestand van appellant het verrichten van arbeid belemmert. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te schorsen of te heropenen teneinde het Uwv een reactie te vragen op de naar voren gebrachte medische informatie, omdat, zoals hierna zal blijken, het Uwv niet in zijn processuele belangen is geschaad. De rapporten, die geen wezenlijk nieuwe informatie bevatten, zullen bij de oordeelsvorming worden betrokken.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden onderschreven. De Raad voegt hier aan toe dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 3 januari 2012 weliswaar niet is ingegaan op de door appellant aangehaalde uitspraak van
30 september 2011, maar dat uit zijn rapport wel blijkt dat hij de uit een PTSS voor appellant voortvloeiende beperkingen heeft beoordeeld en dat hij geïnformeerd heeft naar de visie van de behandelaar van appellant. De enkele omstandigheid dat de bezwaarverzekeringsarts zich, anders dan in de aangehaalde uitspraak en in afwijking van de visie van Drozdek, op het standpunt stelt dat appellant benutbare mogelijkheden heeft, maakt het medisch onderzoek op zichzelf niet onzorgvuldig.
4.3.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is te concluderen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De verzekeringsarts heeft op basis van eigen onderzoek en de rapporten van Drozdek van 30 maart 2010 en 25 mei 2011 vastgesteld dat bij appellant sprake is van een PTSS. Bij de heroverweging in bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts op grond van dossieronderzoek, het bijwonen van de hoorzitting en weging van de rapporten van Drozdek, waaronder een nader rapport van 25 augustus 2011, aanleiding gezien de door de verzekeringsarts voor appellant in de FML in aanmerking genomen beperkingen in verband met de verminderde psychische flexibiliteit aan te scherpen. Daartoe zijn beperkingen toegevoegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, opdat duurzame arbeid, naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts, mogelijk is. Zoals ook door de rechtbank is overwogen, wordt in de rapporten van Drozdek een onderbouwing voor het gesteld ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden gemist.
4.4.
De in de rapporten van Drozdek van 29 juni 2012 en 16 april 2014 genoemde combinatie van PTSS, chronisch en complex, en een recidiverende depressieve stoornis is wel vermeld in het rapport van 30 maart 2010, maar niet in de rapporten van 25 mei 2011 en 25 augustus 2011, die dichter tegen de datum in geding liggen. In het rapport van 30 maart 2010 is vermeld dat de klachten van appellant uit het spectrum van een depressieve stoornis op dat moment gedeeltelijk in remissie waren. De rapporten van 25 mei 2011 en 25 augustus 2011 bevatten geen aanwijzingen dat op de datum in geding al van een opleving van de depressieve stoornis sprake is geweest. Het in de rapporten van 29 juni 2012 en 16 april 2014 beschreven klachtenbeeld, zoals uiteengezet ter zitting door de gemachtigde, verschilt niet wezenlijk van het klachtenbeeld beschreven in de eerdere rapporten van Drozdek. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben deze klachten meegewogen bij hun beoordeling. De conclusie uit het rapport van Matchcare van 15 november 2012 dat de gezondheidstoestand van appellant het verrichten van arbeid belemmert, brengt niet mee dat de medische beoordeling onjuist zou zijn nu dit rapport, dat is opgesteld in verband met de uitvoering van de Wet werk en bijstand en een zogenoemde cliëntmeting tot doel heeft, een ander toetsingskader kent en dateert van ruim na de datum in geding. De conclusie is dat aan de door appellant ter zitting naar voren gebrachte medische informatie geen aanknopingspunten zijn te ontlenen voor zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.5.
In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen.
4.6.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat appellant ongeschikt is te achten voor zijn eigen werk of dat de in bezwaar geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor hem.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op deze uitkomst zal het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S. Aaliouli

IJ