ECLI:NL:CRVB:2011:BT6623

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2743 WIA + 11/5739 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • H. Bolt
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op IVA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2011, werd het hoger beroep van appellant behandeld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 23 september 2008 beëindigd door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant stelde dat hij recht had op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was door een chronische posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en ernstige depressieve stoornis. De Raad oordeelde dat appellant op 23 september 2008 voldeed aan de criteria van artikel 4 van de Wet WIA, wat betekent dat hij recht had op een IVA-uitkering vanaf die datum. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. De Raad oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts over de kans op herstel niet voldoende onderbouwd was en dat er geen blijvende, significante verbetering te verwachten was in de situatie van appellant. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van proceskosten aan appellant, die in totaal € 1610,- bedroegen, inclusief griffierechten.

Uitspraak

09/2743 WIA
11/5739 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2009, 08/2597 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 maart 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.
Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. De Raad heeft prof. dr. W. van Tilburg, psychiater, benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek.
Van Tilburg heeft op 2 november 2010 een schriftelijk verslag van een ten aanzien van appellant verrichte psychiatrische expertise aan de Raad uitgebracht.
Vervolgens hebben partijen over en weer schriftelijk gereageerd, waarbij door Van Tilburg op verzoek van de Raad een nadere toelichting is gegeven bij schrijven van
31 december 2010.
Het Uwv heeft vervolgens een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, gedateerd 28 januari 2011.
Appellant heeft daarop te kennen gegeven dat met het nadere besluit op bezwaar niet volledig aan zijn bezwaren is tegemoet gekomen.
Vervolgens hebben partijen over en weer schriftelijk gereageerd, waarbij door Van Tilburg op verzoek van de Raad nog een nadere toelichting is gegeven bij schrijven van 5 maart 2011.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is met ingang van 18 april 2006 een WGA-uitkering toegekend op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant per 1 april 2008 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit op bezwaar van 19 augustus 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 januari 2008 gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken. Voorts is medegedeeld dat de WGA-uitkering per 23 september 2008 wordt beëindigd vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat het besluit van 19 augustus 2008 op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in zijn sociaal en maatschappelijk functioneren ernstig beperkt is, hetgeen met name wordt veroorzaakt door de chronische posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en ernstige depressieve stoornis waaraan hij lijdt. Ten onrechte heeft het Uwv dan ook de WGA-uitkering ingetrokken per 23 september 2008.
3.1. Naar aanleiding van het op verzoek van de Raad door Van Tilburg uitgebrachte rapport van 2 november 2010 en diens nadere rapportage van 31 december 2010 heeft het Uwv aanleiding gezien tot wijziging van zijn standpunt. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van 6 januari 2011 te kennen gegeven zich geheel aan te sluiten bij het oordeel van Van Tilburg. Appellant heeft geen arbeidsmogelijkheden op de datum in geding vanwege fors disfunctioneren op basis van een ernstige psychische stoornis in de vorm van PTSS en chronische depressie. In zijn aanvullende rapportage van 17 januari 2011 stelt de bezwaarverzekeringsarts vast dat geen sprake is van duurzaamheid van de beperkingen in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Bij nader besluit op bezwaar van 28 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 23 september 2008 ongewijzigd recht heeft op een WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.2. Appellant heeft gesteld dat met het besluit van 28 januari 2011 niet volledig tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren. Hij is van mening dat hij recht heeft op een IVA-uitkering omdat hij sinds 23 september 2008 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.1. De Raad ziet, onder toepassing van artikel 6:18 in verbinding met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanleiding om bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 28 januari 2011 (bestreden besluit 2), nu bestreden besluit 2 naar grondslag en reikwijdte strekt tot intrekking van bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 niet volledig tegemoet komt aan het hoger beroep. Dit bestreden besluit 2 is door de Raad geregistreerd onder nummer 11/5739 WIA. Eerst zal de Raad echter een oordeel geven over het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de aangevallen uitspraak.
4.2. Nu het Uwv, gelet op bestreden besluit 2, het besluit van 15 januari 2008 (bestreden besluit 1) niet langer handhaaft, slaagt het hoger beroep van appellant. De Raad ziet aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, evenals bestreden besluit 1.
4.3. Ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit 2 overweegt de Raad het volgende.
4.4. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
De beoordeling door de verzekeringsarts of de arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is zal doorgaans aan de orde komen nadat een verzekerde reeds twee jaar ziek is en een uitkering ingevolgde de Wet WIA heeft aangevraagd. Bij de vraag naar de duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige functionele mogelijkheden. Dit brengt naar het oordeel van de Raad mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering, in casu 23 september 2008, en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Voorts geldt dat, als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend moet worden onderbouwd. Uit het beoordelingskader vloeit ook voort dat, als volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid wordt aangenomen voor het eerste ter beoordeling voorliggende jaar, de ruimte voor de verzekeringsarts beperkt is om voor het jaar of de jaren daarna aan te nemen dat de arbeidsongeschiktheid niet volledig en duurzaam is. De Raad ziet dit mede aansluiten bij het systeem van periodieke beoordeling van de volledig en duurzaam arbeidsongeschikte met geringe kans op herstel, zoals neergelegd in artikel 41 van de Wet WIA.
4.5. Appellant heeft aangevoerd dat, gelet op de rapportages van Van Tilburg, verbetering van de belastbaarheid van appellant niet of nauwelijks te verwachten is, aangezien de eindtoestand reeds is bereikt. Derhalve dient hij per 23 september 2008 in aanmerking te worden gebracht voor een IVA-uitkering.
4.6. De bezwaarverzekeringsarts heeft te kennen gegeven dat de diagnoses PTSS en chronische depressie vlak voor de datum in geding, 23 september 2008, zijn gesteld en nog niet adequaat of voldoende behandeld zijn. Het gaat om behandelbare aandoeningen, waarbij hij effect van de behandeling verwacht na het eerste jaar, in één tot twee jaar. Derhalve kan het psychiatrisch beeld op 23 september 2008 geenszins als definitieve eindtoestand worden aangenomen, nu er beslist nog kans op verbetering is.
4.7. De Raad heeft aanleiding gezien om Van Tilburg de vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen van appellant op 23 september 2008 voor te leggen. Van Tilburg is in een uitgebreid, genuanceerd en wetenschappelijk onderbouwde rapport van 5 maart 2011 ingegaan op de vraag in hoeverre het psychiatrisch beeld van appellant op 23 september 2008 als een definitieve eindtoestand kan worden beschouwd. De Raad is van oordeel dat, gelet op dit rapport van Van Tilburg, er bij appellant op de datum in geding sprake was een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat in de zin van artikel 4, derde lid, van de Wet WIA. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts gewezen op het feit dat appellant pas vanaf oktober 2008 een op PTSS gerichte behandeling ondergaat. De Raad is echter van oordeel dat, gelet op het uitblijven van resultaten van de psychiatrische behandeling door zijn psychiater
D. Balraadjsing, bij wie appellant vanaf oktober 2003 tot oktober 2008 onder behandeling is geweest, en gelet op de ernstige twijfel die Balraadjsing had aan de geschiktheid van appellant voor psyschotherapie in welke vorm dan ook, in samenhang met de prognostisch ongunstige factoren van comorbiditeit van PTSS met depressie en het type trauma (fysieke bedreiging door een ander) niet anders geconcludeerd kan worden dan dat er geen blijvende, significante verbetering kan worden verwacht. Daarbij betrekt de Raad met name het medisch oordeel van Van Tilburg, dat bij appellant sprake is van onvermogen om van psychotherapie te profiteren.
4.8. Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen het besluit 2 gegrond te worden verklaard en dient dit besluit te worden vernietigd. De Raad is van oordeel dat appellant op 23 september 2008 voldeed aan de criteria van artikel 4 van de Wet WIA en dat voor hem met ingang van deze datum recht op een IVA-uitkering is ontstaan.
4.9. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, welke kosten, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, worden begroot op € 644,- wegens kosten aan verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 966,- wegens kosten aan verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Gelet op de in hoger beroep afgegeven toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand dient het bedrag van € 966,- te worden betaald aan de griffier van de Raad.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt bestreden besluit 1;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit 2;
Bepaalt dat appellant per 23 september 2008 voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van de Wet WIA en dat met ingang van deze datum voor appellant recht is ontstaan op een IVA-uitkering;
Draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van het bij deze uitspraak bepaalde;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van een bedrag van € 644,- wegens proceskosten in eerste aanleg en een bedrag van € 966,- wegens proceskosten in hoger beroep, waarvan het bedrag van € 966,- dient te worden betaald aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv een bedrag van in totaal € 149,- aan appellant vergoedt in verband met door hem betaalde griffierechten in eerste aanleg en in hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL