ECLI:NL:CRVB:2014:2053
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die van 3 maart 2008 tot 1 februari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was een onderzoek door de sociale recherche naar de rechtmatigheid van de bijstand, na een politieonderzoek naar de handel in softdrugs door appellant. De sociale recherche concludeerde dat appellant in de periode van 1 januari 2010 tot 1 februari 2011 had gehandeld in verdovende middelen en onvoldoende melding had gemaakt van zijn activiteiten als zelfstandige. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier besloot daarop de bijstand te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat leidde tot een procedure bij de Centrale Raad van Beroep.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep en betwistte de schending van de inlichtingenverplichting. Hij erkende weliswaar dat hij softdrugs had verkocht, maar ontkende dat hij daaruit inkomsten had genoten. Ook betwistte hij dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht voor een erotische uitgaansgelegenheid. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht had geconcludeerd dat appellant zich in 2010 had beziggehouden met de verkoop van softdrugs en dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht, wat hij niet had gemeld. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was op basis van de schending van de inlichtingenverplichting.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.