ECLI:NL:CRVB:2014:2036

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
12-6391 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand na ontdekking hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 17 december 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de intrekking was de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning van appellante op 12 januari 2012, waar 37 hennepplanten en geoogste henneptoppen werden aangetroffen. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage heeft na deze ontdekking een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellante. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college op 22 februari 2012 besloten om de bijstand van appellante over de periode van 25 augustus 2011 tot en met 12 januari 2012 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.013,84 terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door appellante, die geen melding had gemaakt van de hennepkwekerij.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 juni 2014 geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad heeft vastgesteld dat appellante de hennepkwekerij niet heeft gemeld, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhoudt. De door appellante aangevoerde argumenten, waaronder de onjuistheid van de aanvangsdatum van de hennepkwekerij, zijn door de Raad niet geloofwaardig geacht. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/6391 WWB
Datum uitspraak: 17 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 oktober 2012, 12/4939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H. Westendorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 6 mei 2014. Partijen zijn, waarvan het college met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 17 december 2002 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 12 januari 2012 hebben een agent van de politie Haaglanden, een medewerker van netbeheerder Stedin en medewerkers van de zogeheten Haagse Pandenbrigade in de woning van appellante een in werking zijnde hennepkwekerij, met 37 hennepplanten en een halve emmer vol met geoogste henneptoppen, aangetroffen, waarna deze kwekerij is ontmanteld. Vervolgens heeft het college verder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 31 januari 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
22 februari 2012 de bijstand van appellante over de periode van 25 augustus 2011 tot en met 12 januari 2012 te herzien (lees: in te trekken) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 5.013,84 van appellante terug te vorderen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante, door geen melding te maken van het exploiteren van een hennepkwekerij in de periode van 25 augustus 2011 tot en met 12 januari 2012, de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand over deze periode niet kan worden vastgesteld.
1.4.
Bij besluit van 7 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vast staat dat op 12 januari 2012 in de woning van appellante een professionele hennepkwekerij is aangetroffen, waarover appellante het college ten onrechte niet heeft geïnformeerd. Appellante stelt dat zij op 25 november 2011 met de kwekerij is gestart en dat het college daarom ten onrechte 25 augustus 2011 als aanvangsdatum heeft genomen.
4.2.
Anders dan appellant meent, heeft het college zich gebaseerd op informatie van een bevoegd expert ten aanzien van energiediefstal van netbeheerder Stedin die, in samenwerking met de politie, de kweekduur heeft vastgesteld. Stedin had namelijk geconstateerd dat de ijkzegels van de twee elektriciteitsmeters waren verbroken en dat de meterstanden waren teruggedraaid. Stedin heeft aan de hand van het aangetroffen stof en het restafval geconcludeerd dat, voorafgaande aan de kweekcyclus die ten tijde van de inval net was voltooid, één kweekcyclus had plaatsgevonden. Uitgegaan is verder van de gemiddelde kweekcyclus van tien weken. Op basis hiervan heeft Stedin appellante alsnog door haar afgenomen elektriciteit in rekening gebracht, waartegen appellante zich niet heeft verzet.
4.3.
De door het college gehanteerde aanvangsdatum van 25 augustus 2011 is genoegzaam onderbouwd. De door appellante genoemde aanvangsdatum van 25 november 2011 is reeds daarom niet geloofwaardig, omdat ten tijde van de inval recent geoogste henneptoppen werden aangetroffen. Gelet op de normale groeicyclus van tien weken, is het aannemelijk dat appellante in ieder geval eerder dan 25 november 2011 met de kwekerij is begonnen. Appellante heeft voorts geen concrete en verifieerbare gegevens verstrekt over de herkomst van de productiemiddelen. Dat zij de naam van de verkoper niet mag prijsgeven, dient voor haar risico te komen. Aan de niet nader onderbouwde stelling van appellante dat zij de spullen tweedehands heeft gekocht en dat om die reden sprake is van oudere sporen van stof dient dan ook te worden voorbijgegaan.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) J.T.P. Pot

HD