In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellante, een ambtenaar van de gemeente Zwijndrecht, en het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht. Appellante was sinds 1 januari 2000 in dienst bij de gemeente en werd in 2007 boventallig verklaard in het kader van een reorganisatie. In april 2009 sloten partijen een convenant waarin afspraken werden gemaakt over de beëindiging van het dienstverband en de mogelijkheid voor appellante om een structurele functie te verwerven buiten de gemeente.
Het college had het verzoek van appellante om toepassing van artikel 2.3 van het convenant afgewezen, omdat zij geen structurele functie had verworven vóór de ontslagdatum van 1 april 2010. Appellante had echter op 29 maart 2010 een arbeidsovereenkomst gesloten met WerXaam B.V. voor de functie van projectmedewerker, die volgens appellante als een structurele functie moest worden beschouwd. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Raad dat het college ten onrechte het verzoek van appellante had afgewezen.
De Raad oordeelde dat de functie van projectmedewerker bij WerXaam inderdaad een structurele functie was en dat appellante deze functie vóór 1 april 2010 had verworven. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van het college, waarbij de ontslagdatum werd vastgesteld op 1 oktober 2010. Tevens werd appellante buitengewoon verlof verleend zonder behoud van bezoldiging voor de periode van 1 april 2010 tot 1 oktober 2010. Daarnaast werd het college veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.