ECLI:NL:CRVB:2014:2021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
13-3443 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om functieonderhoud door de korpschef van politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2013. De appellant, werkzaam als Systeembeheerder digitale opsporing, had een verzoek om functieonderhoud ingediend, omdat hij meende dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afweken van zijn functiedossier. De korpschef van politie had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de korpschef had zich achter deze uitspraak geschaard.

De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn werkzaamheden wezenlijk afweken van het functiedossier. De Raad volgde de korpschef in zijn standpunt dat de appellant niet kon aantonen dat zijn werkzaamheden zo complex waren dat deze op HBO-niveau vielen. De Raad concludeerde dat de taken die de appellant verrichtte, niet wezenlijk verschilden van de taken die in zijn functiedossier waren opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke afstemming tussen de feitelijke werkzaamheden van ambtenaren en hun functiedossiers, vooral in het kader van de nieuwe functiegebouw van de politie. De uitspraak biedt ook inzicht in de toepassing van het gelijkheidsbeginsel in vergelijkbare functie- en taakomschrijvingen binnen de politie.

Uitspraak

13/3443 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 mei 2013, 12/3147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 5 juni 2014
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. B.B.J.P.M. Melsen-Zijlmans hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. A.J.J. van der Vlist een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Roose. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Van der Vlist, L.M. van den Hil en J.J. van den Hul.

OVERWEGINGEN

1.1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. In dit verband wordt/worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2. Appellant is aangesteld in de functie van Systeembeheerder digitale opsporing (DO) bij de RRD/Regionale Recherche Ondersteuning. Zijn functiedossier bestaat uit het functie-informatieformulier (fif) en de Takenmatrix RRD, Regionale Recherche Ondersteuning 2 (FO en DO) (hierna: takenmatrix). Nadat de korpschef appellant had kenbaar gemaakt dat hij voornemens was deze functie als uitgangspunt voor de toekomstige functie van appellant aan te merken, heeft appellant een verzoek om functieonderhoud op grond van de Trfp gedaan. Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef bij besluit van 2 november 2011 dit verzoek afgewezen. De korpschef is - samengevat - van oordeel dat de aan appellant opgedragen werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van de functie en in samenhang daarmee van de fif van appellant. Bij beslissing op bezwaar van
7 juni 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar gegrond verklaard in die zin dat aan het functiedossier wordt toegevoegd dat appellant taak 69 uit de takenmatrix verricht; voor het overige is het besluit van 2 november 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, gelet op de omstandigheid dat de korpschef na het bestreden besluit heeft ingestemd met toevoeging van de taken 57 en 65 van de takenmatrix. De rechtbank heeft, zelf voorziend in de zaak, deze taken toegevoegd aan het functiedossier. Voor het overige heeft de rechtbank de beroepsgronden verworpen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, grotendeels verwijzend naar wat in eerste aanleg is gesteld, aangevoerd dat bij de vaststelling van zijn functie de toegenomen complexiteit en taakuitbreiding zijn miskend. Een aantal taken uit de takenmatrix ontbreekt ten onrechte in zijn functiedossier. Er is dus een wezenlijke afwijking tussen de werkzaamheden die appellant verricht en het functiedossier. Met een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft hij gesteld dat zijn functie vergelijkbaar is met die van systeemspecialist Windows.
3.2.
De korpschef heeft zich achter de aangevallen uitspraak gesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de korpschef en de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van het voor hem geldende functiedossier, zoals uitgebreid bij het bestreden besluit.
4.1.1.
Dat appellant een aantal HBO-certificaten heeft behaald betekent nog niet dat de werkzaamheden die appellant verricht ook zodanig complex zijn geworden, dat thans van een functie op HBO-niveau sprake is.
4.1.2. Voor toevoeging aan het functiedossier van extra taken uit de takenmatrix, naast de reeds toegevoegde taken 57, 65 en 69, ziet de Raad evenmin grond. Wat betreft de door appellant aangevoerde taak 1 heeft de rechtbank terecht overwogen dat hier slechts sprake is van een verwijzing naar de leidinggevende en coördinerende taken in de takenmatrix voor leidinggevenden, waarop appellant zich niet met succes kan beroepen omdat hem geen leidinggevende en coördinerende taken zijn opgedragen. Voor zover appellant zich ter zitting van de Raad heeft beroepen op de hoofdmedewerkerstaak “Leveren bijdrage aan ontwikkeling van beleid” wordt met de korpschef geoordeeld dat de adviserende werkzaamheden van appellant begrepen kunnen worden geacht in de taken 49 en 50 van de takenmatrix behorend bij de functie van appellant. Met betrekking tot taak 13 “Neemt deel aan besprekingen met de projectleiding” wordt de uitleg van de korpschef gevolgd, dat het daar gaat om het op rechercheniveau deelnemen aan besprekingen, en niet om besprekingen ten aanzien van
ICT-projecten. Deze laatste kunnen onder de beheer- en onderhoudstaken van de systeembeheerder DO begrepen worden geacht. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij fungeert als praktijkcoach, zoals bedoeld in taak 24, of dat hij vraagbaak is voor collega’s met betrekking tot onderzoeken aan GSM’s, zoals bedoeld in taak 33. Wat betreft taak 42 “Draagt thematische kennis over aan medewerkers” wordt de uitleg van de korpschef gevolgd, dat het hier gaat om inhoudelijke kennis op een bepaald gebied, en dat het door appellant gestelde “overdragen van kennis met betrekking tot de (on-)mogelijkheden van (forensisch) ICT-gebruik” daaronder niet begrepen is. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hem de taken 43 en 55, betreffende (specialistische kennis op) een vakgebied, zijn opgedragen.
4.1.3.
Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zo wezenlijke afwijking dat hij feitelijk de functie van systeemspecialist Windows vervult en op dat niveau werkt. De toelichting van de korpschef wordt gevolgd, dat bij de systeemspecialist Windows sprake is van een landelijke functionaris, die deel uitmaakt van een specialistisch team en die als vraagbaak fungeert voor andere systeembeheerders. Er is dus sprake van wezenlijk andere taken en verantwoordelijkheden dan die van de systeembeheerder DO. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel treft dan ook geen doel.
4.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.R. Schuurman
ew