ECLI:NL:CRVB:2014:2004

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
12-4252 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde loongerelateerde WGA-uitkering en recht op WGA-loonaanvullingsuitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellante, die sinds 5 oktober 2004 uitgevallen was voor haar werk als commercieel medewerker binnendienst vanwege psychische klachten, had in 2007 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat deze uitkering per 3 oktober 2010 zou eindigen en dat appellante recht had op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Werkgeefster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat appellante recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv heeft de medische en arbeidskundige grondslag van de beslissing vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en verzocht om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellante niet onterecht had onderschat en dat de geselecteerde functies binnen haar mogelijkheden lagen.

Uitspraak

12/4252 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
16 juli 2012, 11/2983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [naam B.V.] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Appellante en werkgeefster zijn niet verschenen. Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 5 oktober 2004 uitgevallen voor haar werk van commercieel medewerker binnendienst (38 uur per week) wegens psychische klachten. Bij besluit van
9 maart 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 3 oktober 2006 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het tegen dit besluit door werkgeefster gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 7 april 2008 ongegrond verklaard.
1.2. Bij besluit van 6 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde
WGA-uitkering van appellante op 3 oktober 2010 eindigt en dat zij met ingang van deze datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Werkgeefster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat appellante recht heeft op een
IVA-uitkering. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een verzekeringsarts van het Uwv de mogelijkheden en beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 januari 2011. Op basis van deze FML heeft een arbeidskundige van het Uwv de resterende verdiencapaciteit van appellante per
2 februari 2011 vastgesteld op 57,71%.
1.3. Bij brief van 14 april 2011 heeft werkgeefster, desgevraagd door het Uwv, te kennen gegeven af te zien van het recht op het bezwaar te worden gehoord. Bij besluit van
18 april 2011 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van
6 augustus 2010 herroepen. Gelet op de voor appellante vastgestelde resterende verdiencapaciteit heeft het Uwv bepaald dat voor de loonaanvullingsuitkering van appellante een inkomenseis geldt vanaf 24 maanden na het bestreden besluit.
2.1. In beroep heeft appellante - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het Uwv haar ten onrechte niet in de bezwaarprocedure heeft gehoord. Voorts heeft zij aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag. Ter zitting van de rechtbank heeft appellante betoogd dat zij zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht en om die reden recht heeft op een IVA-uitkering.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv appellante ten onrechte
- immers in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - niet in de bezwaarprocedure heeft gehoord. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de in beroep overgelegde informatie van de huisarts terecht geen aanleiding gezien de FML aan te scherpen. Voor de door appellante bepleite urenbeperking heeft zij geen medische onderbouwing gegeven.
Omdat appellante ter zitting van de rechtbank alsnog haar bezwaren heeft kunnen toelichten en het Uwv daarop een reactie heeft gegeven, heeft de rechtbank vervolgens met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb reden gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv haar lichamelijke en geestelijke beperkingen heeft onderschat en dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden. Appellante heeft verzocht het Uwv te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente vanaf de vervaldag.
4.
De Raad kan zich geheel met de uitspraak van de rechtbank verenigen en maakt het oordeel van de rechtbank over de deugdelijkheid van het bestreden besluit tot de zijne. Het hoger beroep slaagt niet. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.M. Spaans

TM