ECLI:NL:CRVB:2014:1986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- J.F. Bandringa
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang na toekenning bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de beroepen van appellanten gegrond verklaard en de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam vernietigd. Appellanten hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht, maar het college had deze aanvragen afgewezen omdat de bijzondere bijstand achteraf was aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat het college niet mocht tegenwerpen dat aanvragen voorafgaand aan de kosten moesten worden gedaan, omdat het college in de praktijk deze werkwijze had geaccepteerd. Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college nieuwe besluiten genomen waarin het de bezwaren van appellanten gegrond verklaarde en alsnog bijzondere bijstand toekende. Appellanten gingen in hoger beroep, niet omdat ze ontevreden waren met de materiële uitkomst, maar omdat ze het niet eens waren met de gronden van de uitspraak. De Raad oordeelde dat het belang van de hoger beroepen niet meer aanwezig was, omdat het college volledig aan de bezwaren van appellanten tegemoet was gekomen. Hierdoor resteerde er geen voldoende procesbelang meer voor de hoger beroepen, die daarom niet-ontvankelijk werden verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.