ECLI:NL:CRVB:2014:1963
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning IOAW-uitkering en bijzondere omstandigheden bij aanvraag
In deze zaak gaat het om de toekenning van een IOAW-uitkering aan appellant, die zich op 25 februari 2011 had gemeld voor een uitkering. Appellant had eerder, op 22 december 2006, een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) willen indienen, maar had de afspraak voor een intakegesprek op 2 januari 2007 afgezegd. Hij heeft vervolgens geen nieuwe afspraak gemaakt en heeft pas jaren later, in 2011, opnieuw een aanvraag ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel heeft de aanvraag voor een IOAW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 9 januari 2007 afgewezen, omdat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend en er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij door onjuiste informatie van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant zelf verantwoordelijk is voor het niet indienen van de aanvraag, aangezien hij de afspraak had afgezegd en geen nieuwe afspraak had gemaakt. De Raad concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat het college op basis van bijzondere omstandigheden een IOAW-uitkering had moeten verlenen voorafgaand aan de melding op 25 februari 2011.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.