4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak
4.1.Gelet op de toekenning van het functieonderhoud en onderdeel C, III, onder 2, van de Instructie, dient de vraag te worden beantwoord of op de feitelijke werkzaamheden van betrokkene een binnen het korpsfunctiegebouw bestaande functiebeschrijving van toepassing kan zijn of dat er een mensfunctie moet worden beschreven. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal moeten worden beoordeeld of de feitelijk opgedragen werkzaamheden van betrokkene wezenlijk afwijken van de functiebeschrijving rechercheur vreemdelingenzaken die appellant thans tot uitgangspunt heeft genomen.
4.2.Betrokkene is werkzaam in het team migratiecriminaliteit. Dat team bestaat uit vier mensen, afgezien van betrokkene allen werkzaam in de functie van senior. R heeft binnen het team de rol van tactisch coördinator. C, groepsbegeleider, en K, destijds hoofd vreemdelingenpolitie Kennemerland en nu teamchef vreemdelingenpolitie, hebben onderscheidenlijk in 2008 en 2009 informatie verstrekt waaruit blijkt dat betrokkene dezelfde werkzaamheden verricht als de andere teamleden. In juni 2010 is betrokkene geslaagd voor de cursus Migratiecriminaliteit en is hij gecertificeerd als zogeheten B9 mensenhandel rechercheur. R heeft op 23 oktober 2012 een vrij uitvoerige beschrijving gegeven van de feitelijke werkzaamheden die betrokkene in enkele grote opsporingsonderzoeken heeft verricht.
4.3.Volgens de functietyperingen, onder “Doel van de functie”, is het verschil tussen de functies van rechercheur en senior dat de rechercheur opsporingsonderzoeken afhandelt en dat de senior zelfstandig opsporingsonderzoeken voorbereidt, uitvoert en afhandelt. De hoofdbestanddelen zijn bij beide functies identiek. De uitwerking van het hoofdbestanddeel “Toezicht en controle” is bij de senior aanzienlijk uitgebreider dan bij de rechercheur; bij de rechercheur is dat toegespitst op het op aanwijzing verlenen van ondersteuning bij de uitvoering van (bedrijfs)controles en het verrichten van (opsporings)onderzoeken.
4.4.Anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is er geen reden om de informatie die C en K hebben verstrekt buiten beschouwing te laten omdat deze informatie dateert van voor de referteperiode. Tussen partijen is immers niet in geschil dat betrokkene in 2008 en 2009 soortgelijke werkzaamheden verrichtte als in de referteperiode. Bovendien hebben C en K in oktober 2013 hun eerdere verklaringen bevestigd. De context waarin deze verklaringen over de feitelijke werkzaamheden van betrokkene zijn afgelegd, doet, zoals K zelf ook in zijn verklaring van oktober 2013 heeft benadrukt, niet af aan de inhoud daarvan. C heeft in haar verklaring van oktober 2013 nog onderstreept dat het team waarin betrokkene werkt de onderzoeken over het algemeen in groepsverband doet, vanwege de complexiteit van dit soort onderzoeken. Er is geen aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt dat de verklaring van K dominant zou zijn aan de verklaring van C, nog daargelaten dat de verklaringen van K en C elkaar niet tegenspreken.
4.5.Appellant heeft in hoger beroep verder gesteld dat de functies van rechercheur en senior in belangrijke mate overlap vertonen. Het verschil tussen betrokkene en de twee teamleden is dat een senior ook opsporingsonderzoeken opstart onder eigen operationele verantwoordelijkheid, terwijl betrokkene een initiatief om een zaak op te pakken eerst moet voorleggen aan een senior of aan zijn leidinggevende. Verder werkt betrokkene steeds onder toezicht van een senior. Betrokkene heeft hierover ter zitting van de Raad gezegd dat de tactisch coördinator R, die ook deel uitmaakt van het team, degene is die beslist of een zaak wordt opgepakt. Betrokkene ontkent dat hij werkt onder toezicht van een senior; kleine onderzoeken doet hij zelfstandig. Wel is het zo dat, als hij een onderzoek doet samen met een senior, in eerste instantie de senior zal worden aangesproken op de uitvoering daarvan.
4.6.Gegeven de verklaringen van C, K en R, die ertoe strekken dat er geen noemenswaardige verschillen zijn tussen de werkzaamheden van betrokkene en die van een senior, heeft appellant zijn besluit dat de aan betrokkene opgedragen feitelijke werkzaamheden niet wezenlijk afwijken van die van de functietypering van rechercheur niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd; ook niet in tweede instantie met het besluit van 5 maart 2013.
4.7.Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit en het besluit van 5 maart 2013 zijn vernietigd, komen dus voor bevestiging in aanmerking.
Het nader besluit van 27 mei 2013
4.8.De bij het nader besluit van 27 mei 2013 gegeven functietypering “rechercheur vreemdelingenpolitie n.a.v. beroep” is, afgezien van de toevoeging “Coördineren en uitvoeren van prostitutiecontroles”, identiek aan de typering van de functie rechercheur. Appellant heeft ter zitting erkend dat deze toevoeging niet aansluit bij de feitelijke werkzaamheden van betrokkene, maar ziet op een andere persoon, die ook beroep bij de rechtbank had ingesteld. Alleen al hierom komt dit nader besluit in aanmerking voor vernietiging.
4.9.Uit 4.8 volgt dat het nader besluit van 27 mei 2013 een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet appellant opdracht te geven de gebreken in dit besluit te herstellen. Appellant zal mede aan de hand van de verklaringen van C, K en R de feitelijk opgedragen werkzaamheden van betrokkene in de referentieperiode in kaart dienen te brengen, moeten beoordelen of die werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie van rechercheur vreemdelingenpolitie en zo ja, of de functie van senior rechercheur vreemdelingenpolitie van toepassing kan zijn, dan wel een mensfunctie beschreven zal moeten worden.