ECLI:NL:CRVB:2014:1914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
12-2302 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag en uitbetaling niet genoten vakantie-uren in het ambtenarenrecht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014, gaat het om een hoger beroep van een appellant die eervol ontslag heeft gekregen als plaatsvervangend algemeen directeur van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN). De appellant verzocht om uitbetaling van niet genoten vakantie-uren, maar de Raad oordeelde dat er geen niet genoten vakantie-uren resteerden. De appellant was ingedeeld in salarisschaal 18, en volgens de geldende regelgeving heeft alleen een ambtenaar in een lagere salarisschaal recht op vergoeding voor te veel gewerkte uren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank Breda, die de beroepen van de appellant ongegrond had verklaard.

De appellant had in 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten met het algemeen bestuur van de VtsPN, waarin afspraken waren gemaakt over zijn ontslag en de uitbetaling van niet genoten vakantie-uren. De Raad oordeelde dat de appellant had moeten begrijpen dat de algemeen directeur K niet bevoegd was om namens het algemeen bestuur afspraken te maken die afwijken van deze overeenkomst. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant geen recht had op de uitbetaling van de gestelde te veel gewerkte uren, omdat de berekeningswijze die hij hanteerde niet in overeenstemming was met de geldende regelgeving.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/2302 AW, 12/2303 AW
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van
6 maart 2012, 11/2288 (aangevallen uitspraak 1) en 11/4489 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van het algemeen bestuur van de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) het algemeen bestuur van de VtsPN (algemeen bestuur) verstaan.
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroepen ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. L.M. Burger, advocaat, verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Hoop. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Burger.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was per 1 augustus 2006 aangesteld in de functie van plaatsvervangend algemeen directeur van de VtsPN voor 38 uren per week. De bezoldiging bestond uit een salaris op grond van salarisschaal 18, trede 11, en een tweetal pensioendragende toelagen.
1.2. In december 2009 is besloten appellant per 1 januari 2010 niet meer te belasten met de ICT-portefeuille.
1.3. In september 2010 hebben het algemeen bestuur en appellant een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zij zijn daarbij overeengekomen dat appellant per
1 maart 2011 eervol ontslag wordt verleend. Verder zijn zij, voor zover thans van belang, het volgende overeengekomen. Niet genoten vakantie-uren op 31 december 2009 worden uitbetaald tot een maximum van 80 uren (artikel 6). Appellant kan de dienstauto overnemen tegen de boekwaarde op 1 maart 2011. Uiterlijk 28 februari 2011 dient appellant het bevoegd gezag schriftelijk te hebben bericht dat hij de auto overneemt, waarna het bevoegd gezag hem uiterlijk één week daarna in kennis stelt van de boekwaarde op 1 maart 2011. Na voldoening van het door appellant verschuldigde bedrag op uiterlijk 15 maart 2011 vindt levering van de auto plaats (artikel 7).
1.4. Bij brief van 16 september 2010 heeft appellant met een beroep op artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst verzocht om uitbetaling van 80 niet genoten vakantie-uren in 2009.
1.5. Bij besluit van 10 november 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2011 (bestreden besluit 1), heeft het algemeen bestuur dit verzoek afgewezen op de grond dat appellant in 2009 geen resterende vakantie-uren had.
1.6. Na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst hebben appellant en K, de algemeen directeur van de VtsPN, overleg gevoerd over het toekennen van een compensatie in het geval appellant de auto vroegtijdig, en dus niet pas bij het einde van het dienstverband, zou inleveren. Bij brief van 25 februari 2011 heeft appellant het algemeen bestuur verzocht om een besluit te nemen naar aanleiding van een op 8 oktober 2010 tussen appellant en K gemaakte afspraak dat appellant de dienstauto al op 15 oktober 2010 zou inleveren en dat ter compensatie de resterende verlofuren over 2009 en 2010 zouden worden uitbetaald.
1.7. Bij besluit van 11 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 juli 2011 (bestreden besluit 2), heeft het algemeen bestuur aan appellant meegedeeld dat het algemeen bestuur met appellant een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, dat daarin afspraken zijn gemaakt over de dienstauto en dat het algemeen bestuur met appellant geen wijziging van die vaststellingsovereenkomst is overeengekomen.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1, onderscheidenlijk de aangevallen uitspraak 2, de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak 1, samengevat, het volgende aangevoerd. Hij heeft recht op uitbetaling van 80 niet genoten vakantie-uren in 2009 op grond van de volgende berekening. Op het in 2009 te werken aantal uren, 2034, is het in 2009 gewerkte aantal uren, 1963, in mindering gebracht. Dan resteren 71 verlofuren. Hij had in 2009 recht op 210,8 verlofuren, waardoor een restant verlofuren van 140 overblijft. Gelet op de vaststellingsovereenkomst heeft hij recht op uitbetaling van maximaal 80 verlofuren. Volgens appellant is zijn berekening in overeenstemming met artikel 12 in samenhang met
hoofdstuk IV van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
3.2.
Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak 2, samengevat, het volgende aangevoerd. Gezien de doorslaggevende rol van K als vrijwel enige gesprekspartner van appellant en de omstandigheid dat K, ook bij navragen, geen enkel voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring heeft gemaakt, mocht appellant erop vertrouwen dat op 8 oktober 2010 bevoegdelijk een afspraak is overeengekomen. Het is zelfs de vraag of K toestemming van het algemeen bestuur nodig had, nu hij als algemeen directeur ingevolge het geldende mandaatsbesluit bevoegd was om zelfstandig namens het algemeen bestuur besluiten te nemen over het beheer van het wagenpark.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak 1
4.1.
In artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat niet genoten vakantie-uren op 31 december 2009 worden uitbetaald tot een maximum van 80 uren.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in 2009 van 27 april tot en met 1 mei, 20 juli tot en met
14
augustus, 26 oktober tot en met 30 oktober en 28 december tot en met 31 december verlofperiodes heeft genoten. De korpschef heeft terecht vastgesteld dat, uitgaande van 210,8 verlofuren in 2009 bij een 38-urige werkweek, op grond van deze verlofperioden geen niet genoten vakantie-uren resteerden.
4.3.
De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden de in 3.1 weergegeven berekeningswijze, die in wezen voorziet in uitbetaling van gestelde te veel gewerkte uren, van appellant verworpen. In artikel 12 van het Barp kan voor die berekeningswijze geen steun worden gevonden, ook niet in samenhang met hoofdstuk IV van het Barp. Verder is die berekeningswijze niet te rijmen met artikel 27 van het Besluit bezoldiging politie en artikel 3 van de Regeling te veel en te weinig gewerkte uren politie. Op grond van die artikelen heeft alleen de ambtenaar die is ingedeeld in een salarisschaal lager dan salarisschaal 13 recht op een vergoeding voor te veel gewerkte uren. Nu appellant is ingedeeld in salarisschaal 18 komt hij niet voor uitbetaling van de gestelde te veel gewerkte uren in aanmerking.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat die uitspraak moet worden bevestigd.
De aangevallen uitspraak 2
4.5.
Voor zover de e-mail van 8 oktober 2010, waarin K aan appellant heeft laten weten akkoord te zijn met het voorstel van appellant en een en ander direct in gang te zetten, moet worden aangemerkt als een voldoende concrete toezegging van K - over het aantal restantverlofuren in 2009 en 2010 was toen nog in het geheel niet gesproken - heeft de rechtbank terecht en op juiste gronden geoordeeld dat het algemeen bestuur niet aan die toezegging was gebonden. Appellant heeft na een langdurig onderhandelingsproces, waarbij ook de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken is geweest, met het algemeen bestuur een vaststellingsovereenkomst gesloten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant vanuit zijn functie als plaatsvervangend algemeen directeur had moeten begrijpen dat K niet bevoegd was om namens het algemeen bestuur afspraken te maken in afwijking van de vaststellingsovereenkomst. De stelling dat K geen enkel voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring heeft gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Appellant mocht zonder de uitdrukkelijke goedkeuring van het algemeen bestuur niet aannemen dat de bepaling in de vaststellingsovereenkomst over de dienstauto niet langer gold. Appellant heeft die goedkeuring gevraagd noch verkregen. Of de algemeen directeur ingevolge het geldende mandaatsbesluit bevoegd is om namens het algemeen bestuur besluiten te nemen over het beheer van het wagenpark, zoals appellant heeft gesteld, kan hier buiten bespreking blijven. Van een mandaat aan de algemeen directeur om besluiten te nemen in afwijking van de vaststellingsovereenkomst is immers geen sprake.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 evenmin slaagt, zodat ook die uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en J.N.A. Bootsma
als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD