ECLI:NL:CRVB:2014:1913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
12-6585 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening eervol ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid en re-integratieverplichtingen

In deze zaak gaat het om de verlening van eervol ontslag aan appellante wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Appellante was sinds 1990 werkzaam bij de gemeente 's-Gravenhage en vervulde vanaf 1 mei 2004 de functie van administratief (receptie)medewerker. Na zich eind 2009 ziek te hebben gemeld, werd appellante in het kader van haar re-integratie op 1 november 2010 tijdelijk geplaatst bij de afdeling Support. Ondanks deze plaatsing is het appellante niet gelukt om het aantal gewerkte uren en haar productie op te bouwen volgens de afspraken in het re-integratieplan. Het college heeft weliswaar geprobeerd om appellante te re-integreren, maar door haar psychische en lichamelijke beperkingen bleek er geen passende werkplek beschikbaar.

Het college heeft een loonsanctie opgelegd gekregen van het Uwv vanwege een verzuim in het re-integratieverslag. Na bezwaar is deze loonsanctie bekort, maar appellante was het niet eens met de beslissing van het college om haar per 1 januari 2012 eervol ontslag te verlenen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, wat leidde tot een tijdsverlies van ongeveer een half jaar. De rechtbank heeft de ingangsdatum van het ontslag aangepast naar 1 juli 2012.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank onduidelijk was over de reden van de termijnverlenging. Het college heeft in verweer gesteld dat het Uwv had geoordeeld dat er geen passende arbeid voor appellante beschikbaar was. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er verdere verlenging van de ontslagtermijn nodig was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

12/6585 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
31 oktober 2012, 12/4419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.R. Kamerling hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kamerling. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. O.M. Langemeijer, mr. R.J. Baladien en B.C.A. Palstra.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was sinds 1990 werkzaam bij de gemeente ‘s-Gravenhage. Met ingang van
1 mei 2004 vervulde zij de functie van administratief (receptie)medewerker bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten.
1.2. Eind november/begin december 2009 heeft appellante zich ziek gemeld. In het kader van haar re-integratie is zij met ingang van 1 november 2010 tijdelijk geplaatst als administratief medewerker bij de afdeling Support. Het is haar daar niet gelukt om de uren en de productie op te bouwen volgens de planning die voorzien was in het (bijgestelde) plan van aanpak van 21 oktober 2010 in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Nadien is haar geen andere re-integratieplek meer aangeboden.
1.3. Op grond van een verzuim bij het aanvullen van het re-integratieverslag heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij besluit van 5 september 2011 het college een loonsanctie opgelegd over de periode van 20 november 2011 tot 19 november 2012. Bij besluit van 2 november 2011 is deze loonsanctie bekort tot 29 november 2011, omdat de tekortkoming was hersteld. Het bezwaar van appellante tegen deze bekorting is door het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 2 april 2012.
1.4. Op 1 november 2011 heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv, in het kader van de aanvraag van een WIA-uitkering, een rapport uitgebracht. Daarin wordt vastgesteld dat appellante door psychische en lichamelijke klachten haar werk als administratief medewerker niet meer kan doen; de belastbaarheid wordt overschreden op de aspecten werken met toetsenbord en muis, klantcontact, conflicthantering, onvoorspelbare werksituatie en repetitieve hand- en vingerbewegingen. De arbeidsdeskundige heeft geen voorbeelden van functies kunnen vinden die voldoen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde functionele mogelijkheden. Appellante is niet met gangbare arbeid te belasten en het arbeidsongeschiktheidspercentage in het kader van de WIA is per 29 november 2011 100%. Bij besluit van 7 november 2011 heeft het Uwv aan appellante een WIA-uitkering toegekend.
1.5. Bij besluit van 5 december 2011 is appellante per 1 januari 2012, op grond van artikel 8:4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag, eervol ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van
17 april 2012 (bestreden besluit).
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat daardoor ongeveer een half jaar tijdsverlies is opgetreden bij de aan het ontslag voorafgaande re-integratiepogingen. Daarom heeft zij het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij de ingangsdatum van het ontslag is gehandhaafd, het besluit van 5 december 2011 in zoverre herroepen en de ingangsdatum van het ontslag bepaald op 5 juni (lees: 1 juli) 2012.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat onduidelijk is waarom de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien en hoe de rechtbank tot de termijn van zes maanden verlenging is gekomen. Voorstelbaar was geweest dat de rechtbank de termijn van de normale loonsanctie had aangehouden, nu zij had vastgesteld dat het college zich onvoldoende van haar
re-integratieverplichtingen had gekweten. Daarbij merkt appellante op dat het Uwv geen uitgebreide toetsing heeft gedaan van de naleving van de re-integratieverplichtingen.
3.2.
Het college heeft in verweer betoogd dat het Uwv bij de WIA-toekenning gemotiveerd heeft geoordeeld dat op basis van de combinatie van beperkingen bij appellante geen passende arbeid te duiden is. Bovendien heeft het Uwv nogmaals bij zijn beslissing op bezwaar van
2 april 2012 inzake de bekorting van de loonsanctie het resultaat van de re-integratie-inspanningen niet als onvoldoende beoordeeld; het Uwv heeft het gezien de beperkte functionele mogelijkheden van appellante niet aannemelijk geacht dat er voor haar passende mogelijkheden zijn binnen of buiten de gemeente ’s-Gravenhage. Goed werkgeverschap brengt mee dat het college geen medewerker aan het werk houdt die volledig arbeidsongeschikt is. Wel erkent het college dat onvoldoende is gecommuniceerd met appellante over de inspanningen om haar te plaatsen. Daarom heeft het college berust in de uitspraak van de rechtbank, waarbij de ontslagdatum met een half jaar is opgeschoven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het college geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en dat de ingangsdatum van het ontslag daarom met een half jaar moet worden verschoven, vallen de in verweer geponeerde stellingen van het college over dit onderdeel van de aangevallen uitspraak buiten de omvang van het geding in hoger beroep. Het geding in hoger beroep beperkt zich dus tot de beroepsgronden van appellante, die er in de kern op neerkomen dat de re-integratie-verplichtingen door het college zo onzorgvuldig zijn nageleefd, dat een verdere verlenging van de ontslagtermijn, voorbij 1 juli 2012, had moeten plaatsvinden.
4.2.
De Raad kan appellante hierin niet volgen. Het college heeft met de plaatsing van appellante bij de afdeling Support een daadwerkelijke poging gedaan om appellante, overeenkomstig haar wens en het advies van de bedrijfsarts, te re-integreren op een vergelijkbare werkplek bij een andere afdeling dan die waar zij oorspronkelijk werkzaam was. Zij is er echter vanwege haar beperkingen op psychisch en lichamelijk gebied niet in geslaagd het aantal gewerkte uren en haar productie volgens de afspraak op te bouwen. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat nadien nog verder is gezocht naar een geschikte
re-integratiemogelijkheid voor appellante, maar dat moest worden geconcludeerd dat zo’n mogelijkheid niet voorhanden was. Deze conclusie vindt bevestiging in de uitkomst van de door het Uwv verrichte beoordelingen in het kader van de WIA. Appellante heeft wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv de naleving van de re-integratieverplichtingen onvoldoende heeft getoetst. Appellante heeft ook zelf geen functie weten te noemen, waarop zij in het kader van de re-integratie had kunnen worden geplaatst. Het enkele feit dat, zoals het college heeft erkend, onvoldoende met appellante is gecommuniceerd over het zoekproces levert geen grond op voor een verdere verlenging van de ontslagtermijn.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.J. Kraan en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD