ECLI:NL:CRVB:2014:1912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
13-6692 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens plichtsverzuim van een bevelvoerder bij de brandweer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio Zuid-Limburg tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft het ontslag van betrokkene, die als bevelvoerder werkzaam was bij de brandweer, wegens ernstig plichtsverzuim. Het ontslag volgde op een incident in de nacht van 26 op 27 april 2010, waarbij betrokkene betrokken was. Appellant had betrokkene op 12 november 2010 ontslagen, maar dit besluit werd geschorst door de voorzieningenrechter. Vervolgens werd betrokkene op 21 oktober 2011 opnieuw ontslagen, maar ditmaal met een andere functie en bezoldiging. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet evenredig was aan het plichtsverzuim, maar het dagelijks bestuur ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is. De Raad oordeelde dat de aard en ernst van de verweten gedragingen, waaronder het niet handelen conform de richtlijnen en het toebrengen van letsel aan een slachtoffer, zwaarwegend zijn. De Raad benadrukte dat van een bevelvoerder verwacht mag worden dat hij in alle situaties zelfbeheersing toont. Het langdurige dienstverband en het minimale gevaar voor herhaling waren geen redenen om tot een ander oordeel te komen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met E.J.M. Heijs als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2014.

Uitspraak

13/6692 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 november 2013, 12/636 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio Zuid-Limburg (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 5 juni 2014
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P.W. Steuten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.C.W.C. van Zon verweer gevoerd. Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Steuten, mr. J.S.A.E. Porankiewicz en G. van Klaveren. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zon.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1.
Betrokkene was werkzaam als bevelvoerder bij de[naam werkgever]. Vanwege een incident in de nacht van 26 op 27 april 2010, waarbij betrokkene in de uitoefening van zijn functie betrokken was, heeft appellant betrokkene bij besluit van 12 november 2010 op grond van artikel 8:13 in verbinding met artikel 16:1:1, tweede lid, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) per 1 januari 2011 ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij uitspraak van 19 januari 2011 het ontslagbesluit had geschorst, heeft appellant betrokkene bij besluit van 21 oktober 2011 - onder intrekking van het besluit van 12 november 2010 - wegens ernstig plichtsverzuim op grond van artikel 16:1:1 in verbinding met artikel 16:1:2, eerste lid, onder h, van de CAR/UWO per 1 november 2011 voor onbepaalde tijd geplaatst in de functie van docent/trajectbegeleider met de daarbij behorende bezoldiging.
1.2.
Bij besluit van 13 maart 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat niet in geschil is dat sprake is van plichtsverzuim. Verder is - kort samengevat - overwogen dat ondanks een zekere mate van verminderde toerekenbaarheid/verminderde verwijtbaarheid betrokkene toch een disciplinaire straf kan worden opgelegd, maar dat de opgelegde straf van overplaatsing naar een andere betrekking niet evenredig is met het door betrokkene begane plichtsverzuim. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen het langdurige dienstverband, het volgens een psychiatrisch rapport minimaal te achten gevaar voor herhaling alsmede alle feiten en omstandigheden ten tijde van het incident die geleid hebben tot het handelen van betrokkene.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de aan betrokkene opgelegde maatregel niet onevenredig was aan het begane plichtsverzuim. Volgens appellant heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden ten tijde van het incident te zeer in het voordeel van betrokkene laten werken en te veel begrip getoond voor het handelen van betrokkene.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in hoger beroep om de vraag of de aan betrokkene opgelegde maatregel van plaatsing in de functie van docent/trajectbegeleider niet onevenredig is aan het plichtsverzuim zoals dat in het besluit van 21 oktober 2011 is beschreven:
“1. U heeft niet gehandeld conform de uitgangspunten en richtlijnen, zoals die gelden voor een bevelvoerder. (…)
2. (…)
dat u, op het moment dat u het slachtoffer door de struiken het talud niet gestabiliseerd en eigenhandig optrok, willens en wetens een risico hebt genomen op mogelijk ernstiger nek- en rugletsel bij het slachtoffer. (…)
3.
U heeft het slachtoffer aanvullend letsel toegebracht door hem verder over het asfalt te trekken dan noodzakelijk.
4.
U heeft het slachtoffer (…) onder de toevoeging in de trant van: “kom hier dan trek ik je door je eigen kots” door zijn eigen braaksel getrokken. (…)
5.
Door uw gedragingen en handelen heeft u het aanzien van het brandweerambt schade toegebracht. (…)
6.
U heeft uw voorbeeldrol als leidinggevende niet op een professionele wijze ingevuld. Meer nog dan van een brandwacht wordt van u als leidinggevende/bevelvoerder verwacht dat u zich in alle voorkomende omstandigheden op een verantwoorde, zakelijke en beroepsmatige wijze gedraagt. U heeft dit nagelaten.
7.
U heeft zich zowel jegens uw collega-hulpverleners als jegens het slachtoffer en diens vrienden op een ontoelaatbare wijze verbaal en fysiek intimiderend gedragen.”
4.2.
Gelet op de aard en ernst van de verweten gedragingen is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf daaraan niet onevenredig is. Zeker van een bevelvoerder mag worden verwacht dat hij - ook in lastige situaties - zelfbeheersing toont. Betrokkene heeft zich echter laten gaan op een wijze die zijn functie onwaardig is. Het langdurige dienstverband en het minimaal te achten gevaar voor herhaling vormen geen aanleiding voor een ander oordeel. De plaatsing voor onbepaalde tijd in de functie van docent/trajectbegeleider en het ontbreken van een afbouwregeling vanwege de teruggang in bezoldiging, maken de straf evenmin onevenredig. Ten aanzien van de plaatsing is van belang dat betrokkene al geruime tijd enkele uren per week les gaf. Dat de plaatsing zowel betrokkene als appellant niet heeft gebracht wat zij er van hadden verwacht, staat los van de vraag of de plaatsing in die functie als zodanig niet onevenredig is aan het plichtsverzuim.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P. Uijtdewillegen

HD