ECLI:NL:CRVB:2014:1907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
12-3142 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren op 22 oktober 1973, had op 31 januari 2011 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een verhuiskostenvergoeding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De appellant ervaart problemen bij het traplopen naar zijn woning op de vierde etage. Het college heeft echter, na advies van een indicatieadviseur en medische gegevens, geconcludeerd dat er geen objectief aantoonbare beperkingen zijn die een verhuizing noodzakelijk maken. Het college heeft op 25 mei 2011 de aanvraag voor tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten geweigerd, omdat de beperkingen van de appellant niet langdurig noodzakelijk zijn voor het gebruik van de woning.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het advies van de indicatieadviseur zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij blijvend beperkt is in het traplopen en dat er geen verband is aangetoond tussen zijn psychische klachten en de huidige woning.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant herhaaldelijk beoordeeld, maar geen nieuwe of andere gronden gevonden die de eerdere uitspraak zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en het hoger beroep verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3142 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 april 2012, 11/5661 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te [woonplaats] (appellant)
het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Shahbazi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Op 31 januari 2011 heeft appellant, geboren 22 oktober 1973, het college verzocht hem een verhuiskostenvergoeding toe te kennen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellant ervaart problemen bij het traplopen naar zijn op de vierde etage gelegen woning aan de [adres] te [woonplaats].
1.3. Het college heeft de MO-zaak verzocht ter zake advies uit te brengen. Appellant heeft op 11 februari 2011 het spreekuur van de indicatieadviseur bezocht. Vervolgens heeft de medisch adviseur de door appellant overgelegde recente informatie van de behandelend sector geanalyseerd. In het rapport van de MO-zaak van 31 maart 2011 is geconcludeerd dat er bij appellant sprake is van een zeer milde aandoening van de knie en dat er geen medische contra-indicatie bestaat voor traplopen.
1.4. Bij besluit van 25 mei 2011 heeft het college geweigerd appellant een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een (woon)voorziening slechts wordt toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van een betrokkene op te heffen of aanzienlijk te verminderen. Van voor compensatie op grond van de Wmo in aanmerking komende beperkingen is bij appellant geen sprake. Een verhuizing is niet medisch noodzakelijk.
1.5. Bij besluit van 14 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het advies van de MO-zaak niet onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat het college op basis daarvan terecht heeft geoordeeld dat er in de situatie van appellant geen sprake is van objectief aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van zijn woning. Appellant is op het spreekuur gezien en de informatie van de behandelende artsen is uitdrukkelijk bij de advisering betrokken. Appellant heeft zijn standpunt dat hij wel blijvend beperkt is in het lopen van trappen en niet dagelijks meermalen naar zijn woning op de vierde verdieping kan lopen, niet gemotiveerd met een contrarapport of andersluidende verklaringen van de behandelende artsen. Een verband tussen de psychische klachten en de huidige woning is niet aangetoond.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.C. Hoogendoorn

EK