In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een vervoersvoorziening aan een appellant die lijdt aan een post-traumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis, beide gerelateerd aan zijn dienstverband. De appellant ontving een militair invaliditeitspensioen op basis van een invaliditeitspercentage van 50, maar zijn aanvraag voor een vervoersvoorziening was eerder afgewezen. De minister van Defensie had de afwijzing gebaseerd op een militair geneeskundig onderzoek dat concludeerde dat de PTSS niet noopt tot een vervoersvoorziening. De appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, waarna de HSK-groep werd ingeschakeld voor een nadere expertise. De HSK-groep concludeerde dat de appellant niet in staat was om gebruik te maken van het openbaar vervoer vanwege zijn psychische klachten, maar de minister betwistte de bruikbaarheid van dit rapport en eiste een nieuw onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister ten onrechte een nieuw onderzoek had geëist en dat de rapportage van de HSK-groep voldoende onderbouwd was. De Raad stelde vast dat de psychische beperkingen van de appellant ernstig genoeg waren om het gebruik van openbaar vervoer te verhinderen, en dat er een causaal verband was tussen de PTSS, de depressieve stoornis en het dienstverband. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de minister, en kende de appellant de gevraagde vervoersvoorziening toe. Tevens werd de minister veroordeeld in de kosten van de appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep, en moest het griffierecht worden vergoed.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van psychische aandoeningen in relatie tot de toekenning van voorzieningen, en bevestigt dat de rapportages van deskundigen serieus genomen moeten worden in het besluitvormingsproces.