Uitspraak
OVERWEGINGEN
21 november 2011 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 30 juli 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellant niet is verschenen op een gesprek dat was uitgenodigd op het politiebureau, waar hij omwille van een pandverbod voor de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat was uitgenodigd. Appellant had eerder al een pandverbod gekregen wegens agressief gedrag en was verzocht om gegevens over zijn woonsituatie te verstrekken, maar hij heeft hieraan geen gehoor gegeven.
De Raad heeft vastgesteld dat het bestuursorgaan bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant niet op het gesprek is verschenen en geen gegronde reden heeft gegeven voor zijn afwezigheid. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het bestuur op goede gronden de bijstand had opgeschort en later ingetrokken. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, aangezien appellant zijn verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld.
De uitspraak bevestigt dat het bestuursorgaan de juiste procedure heeft gevolgd en dat de locatie van het gesprek op het politiebureau gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad heeft het hoger beroep van appellant verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen aanleiding ziet om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling.