ECLI:NL:CRVB:2014:185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
13-2874 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen betalingsherinnering door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 maart 2012, waarin hij werd herinnerd aan een onverschuldigd betaald bedrag van € 6.118,15. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, stellende dat de brief slechts een betalingsherinnering was en niet gericht op rechtsgevolg, waardoor het geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank de regeling voor de betaling van bestuurlijke geldschulden verkeerd had toegepast en dat de brief van het Uwv als een stuitingsbrief moest worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de brief inderdaad niet gericht was op rechtsgevolg en dus geen besluit was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen ruimte was voor schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, aangezien de vordering was verjaard.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter H.G. Rottier en de leden B.M. van Dun en C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

13/2874 WW
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 mei 2013, 12/814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2013, waar appellant niet is verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij brief van 12 maart 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij een onverschuldigd betaald bedrag van € 6.118,15 nog niet heeft voldaan en dat hij dit bedrag binnen een maand na de datum van de brief moet betalen. Daarbij is vermeld dat appellant gebruik kan maken van de bijgevoegde acceptgiro.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief. Bij besluit van 19 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv betreft de brief van 12 maart 2012 slechts een betalingsherinnering. Deze brief is niet gericht op rechtsgevolg en kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van
artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.
De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat de rechtbank op een verkeerde wijze toepassing heeft gegeven aan de in de Awb opgenomen regeling voor de betaling van bestuurlijke geldschulden. Volgens appellant heeft het Uwv met de brief van 12 maart 2012 getracht de verjaring van de terugvordering te stuiten en is daarom sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Deze stuitingsbrief komt echter te laat, zodat de vordering is verjaard.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de brief van 12 maart 2012 niet is gericht op rechtsgevolg en dus geen besluit is in de zin van de Awb wordt onderschreven. Deze brief moet inderdaad worden aangemerkt als een betalingsherinnering. Afdeling 4.4.3 van de Awb inzake verjaring is niet aan de orde. Van een verkeerde toepassing door de rechtbank van de in de Awb opgenomen regeling voor betaling van bestuurlijke geldschulden is dan ook geen sprake.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
In het hoger beroepschrift heeft appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over het volgens hem terug te betalen bedrag verzocht. Uit het onder 4 overwogene volgt dat voor toewijzing daarvan geen ruimte bestaat.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

HD