ECLI:NL:CRVB:2014:185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen betalingsherinnering door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 maart 2012, waarin hij werd herinnerd aan een onverschuldigd betaald bedrag van € 6.118,15. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, stellende dat de brief slechts een betalingsherinnering was en niet gericht op rechtsgevolg, waardoor het geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.
De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank de regeling voor de betaling van bestuurlijke geldschulden verkeerd had toegepast en dat de brief van het Uwv als een stuitingsbrief moest worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de brief inderdaad niet gericht was op rechtsgevolg en dus geen besluit was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen ruimte was voor schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente, aangezien de vordering was verjaard.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter H.G. Rottier en de leden B.M. van Dun en C.C.W. Lange, in aanwezigheid van griffier H.J. Dekker. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.