ECLI:NL:CRVB:2014:1849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- J.P.M. Zeijen
- M. Hillen
- Rechtspraak.nl
Toekenning bijstand en ingangsdatum bijstandsverlening na ontslag
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellante, die na een eervol ontslag bij het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek een aanvraag om bijstand indiende. Appellante had eerder een disciplinair ontslag gekregen, maar dit was ingetrokken na een vaststellingsovereenkomst. De aanvraag om bijstand werd door het dagelijks bestuur afgewezen omdat appellante een nabetaling van drie maanden salaris had ontvangen, waardoor zij de periode tussen ontslag en bijstandsaanvraag had kunnen overbruggen. Uiteindelijk werd bijstand toegekend met een ingangsdatum van 17 oktober 2011, maar met een verlaging van 100% gedurende een maand, omdat appellante door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid had behouden.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en betwistte de ingangsdatum van de bijstand en de opgelegde maatregel. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur de ingangsdatum van de bijstand correct had vastgesteld op 15 oktober 2011, zoals door appellante verzocht. De Raad oordeelde ook dat appellante niet kon aantonen dat zij geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet behouden van haar werk, en dat de maatregel van 100% verlaging van de bijstand terecht was opgelegd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aan te tonen dat er geen verwijtbaarheid is bij het niet behouden van werk en dat het dagelijks bestuur in deze situatie correct heeft gehandeld.