ECLI:NL:CRVB:2014:1841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de betekenis van medische rapportages in WAO-zaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 1990 een WAO-uitkering, die in 1998 werd herzien. Het Uwv handhaafde in 2008 de uitkering, maar verlaagde deze in 2009. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant per 26 mei 2010 niet toegenomen arbeidsongeschikt was, en dat zijn uitkering niet verhoogd hoefde te worden. Appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd, onderbouwd door een brief van psychiater M.J. Turfboer. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde echter dat er geen medische argumenten waren om af te wijken van het eerdere oordeel over de arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief van psychiater Turfboer onvoldoende duidelijkheid bood over de medische situatie van appellant en dat er geen nieuwe feiten waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De Raad onderschreef de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts en de rechtbank dat er geen aanwijzingen waren voor een verandering in de medische situatie van appellant. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.