ECLI:NL:CRVB:2014:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
12-4842 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die als uitzendkracht in een magazijn werkte. Na een bedrijfsongeval op 1 september 2008 meldde appellant zich ziek. Na twee pogingen om zijn werkzaamheden te hervatten, viel hij opnieuw uit op 27 januari 2009 vanwege rug- en beenklachten. Appellant diende een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde op 17 december 2010 dat appellant met ingang van 25 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 23 mei 2011.

De rechtbank Assen oordeelde in een eerdere uitspraak dat het Uwv een gebrek in het bestreden besluit moest herstellen en dat appellant niet als medische afzakker kon worden beschouwd. In hoger beroep betwistte appellant de medische grondslag van het besluit en voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij overhandigde psychiatrische en medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gaven om de door het Uwv aangenomen beperkingen als onvoldoende te bestempelen. De rapporten van de door appellant ingebrachte deskundigen gaven geen aanleiding voor het aannemen van zwaardere beperkingen. De Raad concludeerde dat appellant niet als medische afzakker kon worden beschouwd en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

12/4842 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 31 juli 2012, 11/394 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.P.W.A. Bink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een medische rapport ingezonden.
Het Uwv heeft op die rapport gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Voor appellant is mr. Bink verschenen. Namens het Uwv is drs. H. ten Brinke verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was als uitzendkracht werkzaam in een magazijn. Op of omstreeks
1 september 2008 is hem een bedrijfsongeval overkomen ten gevolge waarvan appellant zich heeft ziek gemeld. Na twee keer zijn werkzaamheden te hebben hervat en te zijn uitgevallen is appellant op 27 januari 2009 wederom uitgevallen wegens rug- en beenklachten.
1.2. Naar aanleiding van laatstgenoemde uitval heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 17 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant met ingang van
25 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 23 mei 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 25 januari 2011 - de datum in geding - weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellant met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, te weten € 11,25, met het voor appellant geldende maatmaninkomen van € 14,72 resulteert volgens de arbeidsdeskundige in een verlies aan verdiencapaciteit van 23,57%.
2.
Na beroep heeft de rechtbank in een tussenuitspraak beslist dat het Uwv in de gelegenheid wordt gesteld een door haar geconstateerd gebrek in het bestreden besluit te herstellen door te bezien of appellant als een zogenoemde “medische afzakker” beschouwd dient te worden, alsmede het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op ingediende medische stukken. Het Uwv heeft bij brief aan de rechtbank van 7 maart 2012 betoogd dat appellant niet als medische afzakker beschouwd kan worden en zij heeft gereageerd op de medische stukken.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de schatting berust op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, dat aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De door de verzekeringsgeneeskundige opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) wordt voldoende gedragen door de aanwezige medische gegevens. Uitgaande van de FML moet appellant in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geduide functies te vervullen. Appellant kan volgens de rechtbank niet als medische afzakker beschouwd worden.
3.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Appellant bestrijdt in hoger beroep met name de medische grondslag van het bestreden besluit. De door het Uwv aangenomen beperkingen zijn onderschat. Daarbij zijn overgelegd een psychiatrische expertise van
prof. dr. G.F. Koerselman d.d. 28 oktober 2013 en een nader rapport van 10 december 2013 van mr. drs. J.F.G. Wolthuis, medisch adviseur, van wie in de bezwaar- en beroepsfase reeds diverse rapporten door appellant zijn ingebracht. Ook blijft appellant van mening dat hij wel degelijk als medische afzakker beschouwd dient te worden.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten bevatten om de ten aanzien van appellant door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen lichamelijke en psychische beperkingen als onvoldoende te bestempelen. Met name ook de door appellant zelf ingebrachte rapporten van medisch adviseur Wolthuis en psychiater Koerselman geven geen aanleiding voor het aannemen van zwaardere beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid dan door de verzekeringsartsen van het Uwv reeds is gedaan. De verzekeringsartsen beschikten verder over uitgebreide informatie van de behandelende artsen, die onder meer concluderen dat er geen functionele beperkingen zijn, dat er geen blijvende ongevalsgevolgen zijn vastgesteld, en dat appellant fysiek in staat is tot alle vormen van arbeid. Het rapport van psychiater Koerselman geeft verder geen aanleiding om verdergaande beperkingen op psychisch gebied aan te nemen dan het Uwv reeds gedaan heeft.
4.2.
Voor zover appellant zijn standpunt dat hij als medische afzakker moet worden beschouwd in hoger beroep heeft gehandhaafd, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv met de brief van 7 maart 2012 aan de rechtbank afdoende heeft beargumenteerd dat appellant niet als zodanig kan worden beschouwd.
4.3.
Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen vorenstaande leidt er toe dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.M. Spaans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) M.M. Spaans
JvC