ECLI:NL:CRVB:2014:1838
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Voortzetting WAO-uitkering en beoordeling rugklachten appellant
In deze zaak gaat het om de voortzetting van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1 januari 1993 een uitkering ontvangt op basis van lage rugklachten, vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 18 juli 2012 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant stelt dat zijn rugklachten zijn toegenomen, maar het Uwv heeft deze claim afgewezen, omdat de overgelegde medische informatie niet voldoende onderbouwd is.
De Raad bevestigt dat de WAO-uitkering van appellant terecht ongewijzigd is voortgezet. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 24 mei 2011 aangegeven dat de rugklachten van appellant op 19 maart 2004 zijn onderzocht en dat er geen nieuwe informatie is verkregen die de toename van de klachten kan onderbouwen. De rechtbank heeft de door appellant overgelegde rapporten van medisch adviseur D.J. Schakel en neurologen niet als voldoende bewijs geaccepteerd, omdat deze niet objectief zijn onderbouwd.
De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de WAO-uitkering van appellant niet gewijzigd hoeft te worden. De aangevoerde argumenten van appellant in hoger beroep worden verworpen, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 28 mei 2014.