ECLI:NL:CRVB:2014:1819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en afwijzing aanvragen op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvragen om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 13 december 2006 bijstand, maar deze werd op 29 juli 2010 ingetrokken omdat zij een gezamenlijke huishouding zou voeren. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze intrekking. Vervolgens heeft zij op 18 november 2010 een nieuwe aanvraag ingediend, maar deze werd buiten behandeling gesteld omdat zij niet op een gesprek was verschenen. Appellante heeft daarna meerdere aanvragen ingediend, die alle zijn afgewezen op grond van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de afwijzing van de eerste aanvraag niet terecht was, omdat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonsituatie van appellante. De Raad stelt vast dat appellante bij de tweede aanvraag heeft aangegeven alleen te wonen, maar het college heeft nagelaten om nader onderzoek te doen. Dit is in strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept de besluiten van het college, waardoor appellante met terugwerkende kracht bijstand toekomt vanaf 14 december 2010. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.922,- bedragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.