ECLI:NL:CRVB:2014:1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
12-4647 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIJ-inkomensvoorziening door schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1984, had aanvragen ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam als aanvragen voor een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ) werden aangemerkt. Het college verzocht appellant om aanvullende informatie over zijn woonsituatie en financiële situatie, maar appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op een inkomensvoorziening.

Het college weigerde vervolgens de inkomensvoorziening op 20 mei 2011, en dit besluit werd later in bezwaar en hoger beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen informatie te verstrekken over zijn feitelijk verblijf. De Raad benadrukte dat het recht op een inkomensvoorziening afhankelijk is van het verstrekken van juiste en volledige informatie over de woon- of verblijfssituatie van de jongere. Aangezien appellant niet aan deze verplichting voldeed, kon niet worden vastgesteld of hij recht had op de inkomensvoorziening, en was de weigering van het college terecht.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.

Uitspraak

12/4647 WIJ
Datum uitspraak: 27 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2012, 11/2882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.E. Braak.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1984, heeft op 24 januari 2011, 21 maart 2011 en 13 april 2011 aanvragen gedaan om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college heeft die aanvragen aangemerkt als een aanvraag om een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
1.2.
Bij brief van 28 april 2011 is appellant verzocht om uiterlijk op 10 mei 2011 een aantal benodigde gegevens over te leggen, waaronder een huurcontract. Bij brief van 13 mei 2011 is appellant uitgenodigd voor een gesprek op 19 mei 2011. In deze brief wordt appellant opnieuw verzocht gegevens te verstrekken, waaronder bewijzen van huurbetalingen en een eigen verklaring over waar hij verblijft en waar hij tot dan toe van heeft geleefd. Appellant is niet op het gesprek verschenen en heeft ook de gevraagde gegevens niet verstrekt.
1.3.
Bij besluit van 20 mei 2011 heeft het college geweigerd appellant een inkomensvoorziening op grond van de WIJ toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2011, met aanvulling van de gronden, ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd, voor zover in hoger beroep van belang, dat appellant niet de gevraagde informatie over zijn woonsituatie en zijn financiële situatie heeft overgelegd en dat, nu deze informatie ontbreekt, het recht op een inkomensvoorziening niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode ten aanzien van een recht op een inkomensvoorziening bestrijkt volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 8 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY7954) in beginsel de periode vanaf de aanvraag om een werkleeraanbod tot en met de datum van het naar aanleiding van die aanvraag genomen besluit over de inkomensvoorziening. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 24 januari 2011 tot en met 20 mei 2011.
4.2.
Het college heeft aan de weigering van de inkomensvoorziening ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot zijn feitelijk verblijf in de te beoordelen periode. De in hoger beroep aangevoerde gronden over de weigering die geen betrekking hebben op dit feitelijk verblijf, behoeven gelet hierop geen bespreking.
4.3.
In artikel 13, eerste lid, van de WIJ is bepaald welke jongeren desgevraagd recht hebben op een werkleeraanbod. Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de WIJ bestaat het recht op een werkleeraanbod jegens het college van de gemeente waar de jongere woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In
artikel 24, derde lid, van de WIJ is ten aanzien van het recht op inkomensvoorziening onder meer artikel 13, tweede lid, van de WIJ van overeenkomstige toepassing verklaard.
4.4.
De jongere is ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WIJ verplicht juiste en volledige informatie over zijn feitelijke woon- of verblijfssituatie te verstrekken, aangezien dat gegeven van invloed kan zijn op zijn recht op een inkomensvoorziening. Indien de jongere niet aan deze inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de inkomensvoorziening, indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of de jongere jegens het college recht heeft op een inkomensvoorziening.
4.5.
Appellant heeft bij zijn aanvragen een briefadres in de gemeente Rotterdam opgegeven. Het college heeft appellant op 28 april 2011 en op 13 mei 2011 tevergeefs gevraagd om gegevens over zijn woonsituatie te verstrekken. Omdat appellant geen inlichtingen heeft verstrekt over zijn feitelijk verblijf in de te beoordelen periode, heeft hij de ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WIJ op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg van die schending kan niet worden vastgesteld of appellant in de te beoordelen periode jegens het college recht heeft op een inkomensvoorziening. Het college heeft de inkomensvoorziening daarom terecht geweigerd.
4.6.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2014.
(getekend)J.C.F. Talman
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD