ECLI:NL:CRVB:2014:1794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
12-3755 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1990, op 27 april 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 30 mei 2011 afgewezen. Na het indienen van bezwaar heeft het Uwv een psychiater, Mutsaers, ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen. Mutsaers concludeerde dat appellante op 17 augustus 2011 niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij in staat werd geacht om met haar beperkingen meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 9 februari 2012.

De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing op 16 mei 2012 ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank niet had erkend dat zij op de relevante datum niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Appellante voerde aan dat Mutsaers niet de juiste vragen had gesteld en overhandigde een rapport van GZ-psychologe L. Elenbaas ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen nieuwe gezichtspunten waren die de conclusie van het Uwv konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat het rapport van Elenbaas geen aanleiding gaf om het standpunt van het Uwv te herzien. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3755 WWAJ
Datum uitspraak: 23 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
16 mei 2012, 12/184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Mr. Dieters is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, geboren [in] 1990, heeft op 27 april 2011 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het Uwv afwijzend beslist op deze aanvraag. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 mei 2011 heeft het Uwv psychiater Mutsaers gevraagd om een expertise. Mutsaers heeft op 4 november 2011 een rapport van zijn bevindingen uitgebracht, waarna een bezwaarverzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld en een bezwaararbeidsdeskundige functies heeft geselecteerd die appellante zou kunnen verrichten. Op basis van al deze informatie heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij beslissing op bezwaar van 9 februari 2012 ongegrond verklaard. Hierin heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellante op 17 augustus 2011, te weten zestien weken na ontvangst van haar aanvraag, al jarenlang beperkingen ondervond als gevolg van ziekte of gebrek, maar op dat moment niet als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong kon worden aangemerkt, omdat zij in staat moest worden geacht om met haar beperkingen meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen met algemeen geaccepteerde arbeid.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig is geweest en zij heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de door die bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante geen medische stukken heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunen dat geen sprake was van benutbare mogelijkheden. Van het ontbreken daarvan bleek volgens de rechtbank ook niet uit het rapport van Mutsaers.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, omdat de rechtbank naar haar mening heeft miskend dat zij op 17 augustus 2011 niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Volgens appellante is aan Mutsaers ten onrechte niet de vraag gesteld of en in hoeverre bij haar sprake was van dergelijke mogelijkheden. Appellante heeft zich verder beroepen op artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong en zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt een rapport van GZ-psychologe L. Elenbaas overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft in het rapport van Elenbaas geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong. In dat artikellid is bepaald dat, indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt onderschreven. Er is een psychiatrische expertise gevraagd aan Mutsaers, in welk kader zowel psychiatrisch als neuropsychologisch onderzoek is gedaan. Mutsaers heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een chronische, niet gespecificeerde aanpassingsstoornis. Hij heeft verder gesteld dat er mogelijk aanwijzingen zijn voor een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken, maar dat appellante te jong is om al over een persoonlijkheidsstoornis te spreken. Met de conclusie van Mutsaers is rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Het in hoger beroep door appellante overgelegde rapport van Elenbaas, waarin als diagnose is genoemd een depressieve stoornis, eenmalige episode, en zwakbegaafdheid, levert geen grond op voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Daarbij is in aanmerking genomen dat het rapport van Elenbaas wat betreft de psychische beperkingen van appellante op 17 augustus 2011 geen nieuwe gezichtspunten oplevert. Verder is in het rapport van de bevindingen van het neuropsychologisch onderzoek, dat heeft plaatsgevonden in het kader van de psychiatrische expertise door Mutsaers met een verwijzing naar het opleidingsniveau van appellante, overtuigend gemotiveerd dat appellante niet zwakbegaafd is, ook al zou dat op basis van oude normen gesteld kunnen worden.
4.3.
Aan het beroep van appellante op artikel 2:3, tweede lid, van de Wet Wajong wordt voorbij gegaan, omdat in dit geding slechts ter beoordeling staat en kan staan de medische situatie van appellante tot uiterlijk 17 augustus 2011.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en B.M. van Dun en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.P. Ketting
IvR