ECLI:NL:CRVB:2014:1791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
12-2618 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na vertrek naar het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had in een besluit van 28 oktober 2010 het bezwaar ongegrond verklaard, omdat de appellant met ingang van 29 april 2010 geen recht op uitkering had. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig had geacht en geen aanknopingspunten vond om de beperkingen van de appellant onjuist te achten.

In hoger beroep heeft de gemachtigde van de appellant, mr. M. Jongeneel, aangevoerd dat de appellant zich meer beperkt voelt dan door het Uwv is aangenomen. Echter, de Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 22 augustus 2012 met onbekende bestemming naar het buitenland is vertrokken, wat complicaties met zich meebracht voor de procedure. Tijdens de zitting op 11 april 2014 was de appellant niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. drs. J.C. van Beek.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een niet-ontvankelijk hoger beroep, omdat het hoger beroepschrift, hoewel summier, wel degelijk gronden bevatte. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en heeft geoordeeld dat de appellant zijn stelling dat hij meer beperkt is dan aangenomen, niet met nadere gegevens heeft onderbouwd. Daarom heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/2618 WIA
Datum uitspraak: 23 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
4 april 2012, 10/8671 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Jongeneel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 28 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2010, waarbij werd vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 april 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en in de gedingstukken, noch in hetgeen namens appellant is aangevoerd, aanknopingspunten gevonden om de vastgestelde beperkingen onjuist te achten. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is onderschreven.
3.
In hoger beroep is namens appellant voor de gronden waarop het hoger beroep berust, verwezen naar de medische en arbeidskundige gronden als aangevoerd in bezwaar en beroep. Gesteld is dat appellant zich meer beperkt voelt dan door het Uwv is aangenomen.
4.
Bij brief van 13 september 2012 heeft de gemachtigde van appellant zich als gemachtigde teruggetrokken, omdat het hem - ondanks pogingen daartoe - niet gelukt is contact te leggen met appellant. Verzocht is alle verdere correspondentie rechtstreeks aan appellant te zenden.
5.
Uit een uitdraai van de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat appellant op 22 augustus 2012 met onbekende bestemming naar het buitenland is vertrokken.
6.
Blijkens het verhandelde ter zitting is het Uwv van mening dat het hoger beroep
niet-ontvankelijk is, vanwege het ontbreken van een grond waarop het hoger beroep berust.
7.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.2.
Anders dan het Uwv ter zitting heeft aangevoerd, is geen sprake van een niet-ontvankelijk hoger beroep. Het hoger beroepschrift bevat, hoe summier ook, wel gronden waarop het hoger beroep berust.
7.3.
In hetgeen namens appellant is aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. De Raad verwijst in dit verband naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer beperkt is dan aangenomen niet met nadere gegevens onderbouwd, zodat appellant hierin niet wordt gevolgd. Het hoger beroep slaagt niet.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.J. Penning
JvC