ECLI:NL:CRVB:2014:1788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
12-6020 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van de Toelage Bezwarende Functie aan een ambtenaar binnen de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van de Toelage Bezwarende Functie (TBF) aan appellant, die werkzaam was als Senior Technische Recherche bij de politie. Appellant had eerder een functie bekleed bij de politieregio [regio] en verzocht om zijn huidige functie ook als bezwarende functie aan te merken, zodat hij recht zou hebben op de TBF. De korpschef had dit verzoek afgewezen, met de argumentatie dat appellant als administratief-technisch medewerker (ATH) niet in aanmerking kwam voor de TBF, terwijl zijn collega's met een executieve aanstelling dat wel deden.

De Raad oordeelde dat de korpschef ten onrechte het verzoek van appellant had afgewezen. De Raad stelde vast dat de functie van appellant materieel voldeed aan de criteria voor de TBF, gezien de vergelijkbare werkzaamheden met die van ambtenaren die voor de uitvoering van de politietaak zijn aangesteld. De Raad benadrukte dat de korpschef, rekening houdend met nieuwe feiten en omstandigheden, de TBF aan appellant had moeten toekennen met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2007.

De uitspraak vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het besluit van de korpschef, en bepaalde dat appellant recht had op de TBF over de periode van 1 oktober 2007 tot 6 mei 2011. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.948,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de Raad ging ervan uit dat de korpschef de wettelijke rente over de te late betaling zou vergoeden.

Uitspraak

12/6020 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
26 september 2012, 12/919 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. A.E. Schat hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.A.M. Bot en G.J. Keller.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was tot 1 oktober 2007 werkzaam bij de politieregio [regio]. Vanaf
1 oktober 2007 is hij aangesteld in de functie van Senior Technische Recherche bij het[dienst]. Appellant heeft een aanstelling voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken (ATH) als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Politiewet 1993.
1.2. In 2009 heeft appellant vernomen dat zijn vorige functie, waarin hij tot 1 oktober 2007 werkzaam was bij de politieregio [regio], met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005 is aangewezen als bezwarende functie als bedoeld in artikel 12c, aanhef en eerste lid, onder c, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). In verband hiermee heeft appellant alsnog over de periode van 1 januari 2005 tot 1 oktober 2007 de toelage bezwarende functie (TBF) ontvangen.
1.3. Appellant heeft meermalen bij zijn leidinggevende aangekaart dat ook zijn functie bij de[dienst] als een bezwarende functie moet worden aangemerkt. Toen dit niet tot resultaat leidde heeft hij hiertoe een officieel verzoek ingediend op 4 maart 2011. Appellant heeft aangevoerd dat bij zijn overgang van de politieregio [regio] naar de[dienst] is toegezegd dat zijn rechtspositionele voorwaarden ongewijzigd zouden blijven. Appellant heeft verder naar voren gebracht dat sprake is van rechtsongelijkheid, nu zijn collega’s met een executieve status met dezelfde schaal en functie wel de TBF ontvangen.
1.4. Met ingang van 6 mei 2011 is de ATH-aanstelling van appellant tijdelijk gewijzigd in een executieve aanstelling en is hij tewerkgesteld bij de unit Operationele Expertise van de Dienst Nationale Recherche van het[dienst]. In die functie heeft appellant de TBF ontvangen.
1.5. Bij besluit van 9 mei 2011 heeft de korpschef afwijzend beslist op het verzoek van appellant van 4 maart 2011. Het verzoek van appellant is aangemerkt als een verzoek tot aanwijzing van zijn functie als bezwarende functie in de zin van de ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) tot stand gekomen Regeling aanwijzing administratief-technische functies (Regeling). Overwogen is dat het niet mogelijk is om in het geval van appellant, die als ATH-medewerker is benoemd in een functie ter uitvoering van de politietaak, zijn functie aan te wijzen als bezwarende functie. Eventuele aanspraken op grond van het dienstverband bij de politieregio [regio] hebben geen invloed op zijn huidige rechtspositie. De collega’s van appellant hebben een executieve aanstelling en op grond daarvan is volgens de korpschef geen sprake van gelijke gevallen. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 december 2011 ongegrond verklaard (bestreden besluit).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in zijn functie van technisch rechercheur voldeed aan de voorwaarden om een functie bezwarend te achten. Hij heeft voorbeelden genoemd van in zijn functie voorkomende bezwarende situaties en omstandigheden. Verder heeft hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel gedaan. Appellant heeft verzocht hem alsnog in aanmerking te brengen voor de TBF over de periode van 1 oktober 2007 tot 6 mei 2011, met vergoeding van de schade door de late betaling.
4.
Verweerder heeft aangevoerd dat, nu appellant in de periode in geding een executieve functie bekleedde, de Regeling niet van toepassing is en dat de functie om die reden niet kan worden aangewezen als bezwarende functie. Ook overigens ziet verweerder geen aanleiding om aan appellant de TBF toe te kennen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant over de periode van 1 oktober 2007 tot 6 mei 2011 aanspraak kan maken op TBF. Gezien de terugwerkende kracht in het verzoek van appellant is de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om aan appellant de TBF toe te kennen in beginsel op één lijn te stellen met een weigering terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit met de daarbij behorende terughoudende toetsing door de bestuursrechter. De bestuursrechter moet zich dan in beginsel beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.2.
In dit geval is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, nu de vorige functie van appellant in januari 2009 alsnog is aangemerkt als bezwarende functie en aan hem alsnog TBF is toegekend vanaf 1 januari 2005. Uit de gedingstukken blijkt dat bij de overgang van appellant naar de[dienst] werd beoogd dat hij zijn rechtspositionele aanspraken bij de politieregio [regio] zou behouden. Verder is onweersproken de stelling van appellant dat hij al vanaf het moment dat hij kennis heeft genomen van het alsnog aanmerken van zijn vorige functie bij de politieregio [regio] als bezwarende functie, aan zijn leidinggevende heeft verzocht hem ook in zijn functie bij de[dienst] in aanmerking te brengen voor de TBF. Hierbij heeft hij een beroep gedaan op gelijke behandeling met zijn collega’s met dezelfde functie, maar met een (executieve) aanstelling voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Politiewet en op de afspraak van destijds dat hij dezelfde rechtspositie zou behouden als bij de regiopolitie [regio].
5.3.
De korpschef had, uitgaande van genoemde nieuwe feiten en omstandigheden, in dit geval tot toekenning van TBF aan appellant moeten overgaan met ingang van 1 oktober 2007. Op grond van artikel 12c van het Bbp wordt, voor zover hier van belang, maandelijks een TBF toegekend aan:
’’….b) de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en
c) de ambtenaar, aangesteld voor administratieve, technische en andere taken ten dienst van de politie in een functie als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie.”
Nu appellant een functie had ter uitvoering van de politietaak, komt zijn (ATH) aanstelling niet overeen met de feitelijk aan hem opgedragen werkzaamheden. Van de zijde van de korpschef is ter zitting naar voren gebracht dat de desbetreffende functie van technisch rechercheur is gelabeld als executieve functie en dat het de bedoeling is dat daarop een functionaris met een executieve aanstelling wordt geplaatst. Dat er, naar van de zijde van de korpschef is meegedeeld, formele beletselen zouden zijn om appellant een executieve aanstelling te verlenen, kan niet betekenen dat hem op die grond de TBF kan worden onthouden. Dit is niet verenigbaar met een redelijke uitleg van artikel 12c van het Bbp, in samenhang met de (ratio van de) Regeling. Zoals ook is erkend van de zijde van de korpschef, voldoet de functie van appellant materieel aan de criteria voor toekenning van de TBF met betrekking tot de bezwarende omstandigheden. Van belang is verder dat zowel de collega’s met dezelfde functie met een executieve aanstelling als de collega’s met dezelfde functie met een ATH-aanstelling en een aanwijzing als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Barp, op grond van de aard van de aan de functie verbonden werkzaamheden (die immers vergelijkbaar is met die van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak) in aanmerking komen voor de TBF. De opleidingseisen zijn niet van belang voor de beoordeling van bezwarende werkomstandigheden.
5.4.
Gezien het vorenstaande treft het hoger beroep doel en komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid (oud), van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak voorzien en bepalen dat aan appellant de TBF toekomt over genoemde periode. De Raad gaat er vanuit dat de korpschef bij de nabetaling van deze toeslag tevens de wettelijke rente wegens te late betaling zal vergoeden.
6.
Er is aanleiding om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, zijnde in totaal € 1.948,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 19 december 2011;
- bepaalt dat appellant over de periode van 1 oktober 2007 tot 6 mei 2011 aanspraak heeft op
TBF;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit van
19 december 2011;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
ten bedrage van in totaal € 384,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.948,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2014.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J.T.P. Pot

HD