ECLI:NL:CRVB:2014:1779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
13-5865 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar in dienst van Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Minister van Defensie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de oplegging van een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag aan een burgerambtenaar van Defensie, die zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door het bezitten en verspreiden van kinderpornografisch materiaal. De betrokkene had eerder aangifte gedaan van afpersing, maar tijdens het politieonderzoek werd kinderporno op zijn computer aangetroffen. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat het ontslag niet evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de gedragingen van de betrokkene, hoewel in de privésfeer, een ernstige inbreuk op de integriteit en het vertrouwen in de defensieorganisatie met zich meebrachten. De langdurige onberispelijke staat van dienst van de betrokkene deed hier niet aan af. De Raad concludeerde dat de Minister van Defensie terecht het ontslag had opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de impact op het aanzien van de krijgsmacht. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het ontslagbesluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

13/5865 AW, 14/1543 AW
Datum uitspraak: 22 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 september 2013, 12/7483 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.S. Yap, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentena-Westerhof, mr. P.M. van der Weijden en
I.A.R. Suurmeijer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Yap.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was vanaf 1 september 1993 als burgerambtenaar in dienst van Defensie. Betrokkene verrichtte administratieve werkzaamheden.
1.2. Betrokkene heeft omstreeks 27 oktober 2009 aangifte bij de politie gedaan, omdat hij werd afgeperst vanwege een afspraak die hij had gemaakt na contacten op een chatbox. Bij onderzoek door de politie van de computers van betrokkene is daarop kinderporno aangetroffen.
1.3. Bij vonnis van 16 december 2011 heeft de rechtbank Breda bewezen verklaard dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het in bezit hebben en het verspreiden van
36
kinderpornografische afbeeldingen en aan het via internet bekijken van
517 kinderpornografische afbeeldingen. Uit het vonnis blijkt dat volgens de geldende oriëntatiepunten bij het verspreiden van kinderporno een gevangenisstraf van één jaar als uitgangspunt geldt. De rechtbank heeft betrokkene veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het verspreiden van de kinderporno slechts op beperkte schaal heeft plaatsgevonden en dat betrokkene niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. Verder heeft de rechtbank betekenis toegekend aan het feit dat betrokkene op eigen initiatief is gestart met deelname aan een gespreksgroep voor zedendelinquenten. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat betrokkene door zijn werkgever is geschorst en dat hij bij een onvoorwaardelijke vrijheidstraf zijn baan kan verliezen.
1.4.
Na een voornemen daartoe, waarop betrokkene zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft appellant bij besluit van 1 maart 2012 (ontslagbesluit) betrokkene wegens ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Na bezwaar heeft appellant bij besluit van 11 december 2012 (bestreden besluit) het ontslagbesluit gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen de handhaving van het ontslagbesluit gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Volgens de rechtbank leveren de gedragingen van betrokkene, die in de privésfeer hebben plaatsgevonden, plichtsverzuim op en kunnen de gedragingen hem worden toegerekend. De rechtbank is echter van oordeel dat de disciplinaire maatregel van ontslag niet evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat het functioneren van betrokkene heeft geleden onder zijn gedragingen en dat ook niet valt in te zien hoe dit zou kunnen gebeuren. Verder is volgens de rechtbank van belang dat betrokkene burgerlijk ambtenaar is, geen uniform draagt en voor het publiek niet als ambtenaar van Defensie herkenbaar is. Omdat betrokkene in zijn functie geen contacten heeft met publiek en geen vertegenwoordigende taken verricht is de kans op uitstraling van de gedragingen van betrokkene op de defensieorganisatie te verwaarlozen. Daarbij is niet gebleken dat de zaak van betrokkene in de belangstelling van de media heeft gestaan. Verder heeft betrokkene volgens de rechtbank een groot belang bij het behoud van zijn aanstelling. Naast inkomensverlies is betrokkene door zijn gedragingen in een sociaal isolement geraakt. De rechtbank kent er ten slotte betekenis aan toe dat de strafrechter heeft afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, onder meer omdat betrokkene daardoor zijn baan kan verliezen.
3.1.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het bestreden besluit is vernietigd. Hij bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de disciplinaire maatregel van ontslag voor betrokkene onevenredig is.
3.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 6 maart 2014 (nader besluit) het ontslagbesluit herroepen en betrokkene geschorst tot 1 juli 2015 onder inhouding van de bezoldiging tot het wettelijk minimumloon. De Raad zal het nadere besluit in zijn beoordeling betrekken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gedragingen van betrokkene kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim en dat het plichtsverzuim hem kan worden toegerekend.
4.2.
Appellant voert aan dat hij van zijn ambtenaren, zowel militairen als burgerambtenaren, een hoog norm- en waardenbesef verwacht. Dit komt tot uitdrukking in de ‘Gedragscode Defensie’. In deze gedragscode is onder 4 opgenomen: “Ik ben integer en behandel iedereen met respect.” In de toelichting bij deze regel staat vermeld: “Ik houd mij aan de geldende wetten en regels en misbruik mijn macht niet.” Volgens appellant is de goede naam en het imago van de krijgsmacht van belang voor de steun in Nederland en het gezag in het buitenland bij de militaire missies ter bevordering en handhaving van de vrede. De Raad volgt appellant in zijn betoog dat het voor het aanzien van de krijgsmacht van belang is dat de ambtenaren van onbesproken gedrag zijn. Hoewel de gedragscode met name aandacht besteedt aan de positie van de militair, gaat het om een defensiebrede gedragscode, zodat deze ook geldt voor burgerambtenaren. De gedragscode is begin 2007 aan alle medewerkers bekendgemaakt en is ook op het intranet van Defensie te vinden. Het is daarom niet aannemelijk dat betrokkene niet op de hoogte was van de gedragscode en van het belang van het door appellant gewenste hoge norm- en waardenbesef van zowel militairen als burgerambtenaren.
4.3.
Het bezitten, verspreiden en bekijken van kinderporno is een ernstig misdrijf dat zwaar wordt bestraft en in de samenleving breed gedragen gevoelens van verontwaardiging oproept. Een veroordeling wegens het bezitten, bekijken en verspreiden van kinderporno door een medewerker van Defensie maakt, ook als deze gedragingen uitsluitend in de privésfeer plaatsvinden, een grote inbreuk op de goede naam van de krijgsmacht. Omdat in de pers over de strafprocedure tegen betrokkene is bericht en daarbij is vermeld dat het een defensiemedewerker betreft, heeft het gedrag van betrokkene zijn weerslag gehad op het aanzien van de krijgsmacht. Het doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de internationale rechtshandhaving door de krijgsmacht indien Defensie een medewerker in dienst houdt die is veroordeeld voor een misdrijf als hier aan de orde is. Daarbij is niet van belang of het een militair of een burgerambtenaar betreft.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat betrokkene bij zijn werkzaamheden omging met vertrouwelijke informatie en materiaal waarvoor bijzondere beveiligingsmaatregelen gelden. Betrokkene heeft dit onvoldoende bestreden. De Raad volgt appellant in zijn betoog dat hij erop moet kunnen vertrouwen dat een medewerker die een dergelijke functie uitoefent zich onder alle omstandigheden houdt aan de geldende voorschriften. Doordat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, heeft hij het in hem gestelde vertrouwen beschaamd.
4.5.
De langdurige onberispelijke staat van dienst van betrokkene doet niet af aan de conclusie dat hij heeft gehandeld in strijd met de eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid en dat hij daardoor het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate heeft geschonden en aan het eigen aanzien en aan dat van Defensie grote schade heeft toegebracht.
4.6.
Wat onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot het oordeel dat de veroordeling van betrokkene ernstig plichtsverzuim oplevert. Dit plichtsverzuim rechtvaardigt de oplegging van de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag.
4.7.
Het gegeven dat de strafrechter bij de strafoplegging in aanmerking heeft genomen dat betrokkene bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn baan kan verliezen, doet daaraan niet af. De bestuursrechter beoordeelt de merites van het plichtsverzuim in beginsel los van hetgeen de rechter in het strafproces heeft geoordeeld en overwogen.
4.8.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat aan het nadere besluit de grondslag komt te ontvallen. Dit besluit zal daarom worden vernietigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 december 2012 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 6 maart 2014.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD