ECLI:NL:CRVB:2014:1769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
13-953 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens niet gemelde werkzaamheden als beeldend kunstenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de WW-uitkering van appellant, die als beeldend kunstenaar werkzaam was. Appellant ontving sinds 2 november 2009 een WW-uitkering, maar heeft verzuimd om zijn werkzaamheden als kunstenaar tijdig te melden aan het Uwv. Dit leidde tot een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn werkzaamheden niet te melden, wat het Uwv verplichtte om de uitkering te herzien en terug te vorderen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant voerde aan dat zijn werkzaamheden hobbymatig waren en dat hij het Uwv volledig had geïnformeerd, maar de Raad oordeelde dat de aard en omvang van zijn activiteiten niet als hobby konden worden gekwalificeerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant niet had voldaan aan zijn meldingsplicht en dat de herziening en terugvordering van de WW-uitkering rechtmatig waren. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen, maar het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep.

Uitspraak

13/953 WW
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
8 januari 2013, 11/5303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Massier hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Massier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft met ingang van 2 november 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, gebaseerd op 20,90 uur per week. Op 1 juni 2010 heeft het Uwv van appellant een wijzigingsformulier ontvangen in verband met verrichte werkzaamheden in april en mei 2010. Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het Uwv de
WW-uitkering van appellant met ingang van 12 april 2010 herzien en over de periode van 12 april 2010 tot en met 23 mei 2010 een bedrag van € 193,05 aan onverschuldigd betaalde
WW-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.2. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 6 juli 2010 toestemming verleend om met behoud van uitkering gedurende de periode van 5 april 2010 tot en met 3 oktober 2010 werkzaamheden in de uitoefening van een eigen bedrijf te verrichten. Deze werkzaamheden bestaan uit de creatieve begeleiding van autistische jongeren. Bij brief van 28 september 2010 heeft appellant het Uwv erop gewezen dat hij niet in staat is om na afloop van de startperiode met zijn bedrijf op eigen benen te staan. Hij heeft het Uwv verzocht om zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel te mogen handhaven vanwege zijn werkzaamheden als beeldend kunstenaar. Appellant heeft tevens vermeld dat de startperiode chaotisch is verlopen en dat hem onduidelijk is hoe de verrekening van zijn inkomsten als zelfstandige zal plaatsvinden.
1.3. In een emailbericht van 8 oktober 2010 van [naam] (werkcoach) aan een medewerker van de afdeling WW is vermeld dat appellant ten onrechte een startperiode is toegekend omdat hij bij de aanvang van zijn WW-uitkering al werkzaam was als zelfstandige en verzuimd heeft dit te melden aan het Uwv. Daarom zal er een herbeoordeling plaatsvinden.
1.4. In een emailbericht van 11 oktober 2010 van [naam mentor] (mentor) is verslag gedaan van een gesprek dat hij op 8 oktober 2010 heeft gevoerd met appellant en zijn werkcoach. Volgens dit verslag is met appellant afgesproken de situatie met terugwerkende kracht te herstellen, zoals die had behoren te zijn als alles vanaf het begin van de WW-uitkering goed was gegaan. Dit betekent dat appellant alsnog wordt aangemerkt als een reeds gevestigde zelfstandige met vrijlating van uren voor zijn kunstenaarschap. Deze vrijlating van uren als kunstenaar wordt met terugwerkende kracht alsnog vastgesteld over de 26 kalenderweken voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag. Vanaf de eerste werkloosheidsdag worden op de WW-uitkering alleen de uren als kunstenaar gekort die boven de vastgestelde vrijgelaten uren worden gewerkt (meeruren). Voor de zelfstandige uren die appellant vanaf april 2010 heeft gemaakt met de begeleiding van autistische jongeren is afgesproken dat die worden opgegeven en in ieder geval als meeruren worden gekort op de WW-uitkering.
1.5. Appellant heeft het Uwv een opgave gedaan van het aantal gewerkte uren als kunstenaar in de 26 kalenderweken voorafgaande aan de eerste werkloosheidsdag. Vanaf de eerste werkloosheidsdag tot 10 oktober 2010 heeft appellant op weekbasis een opgave gedaan van de uren als zelfstandig kunstenaar en de uren die hij heeft besteed aan de begeleiding van autistische jongeren. Vanaf 11 oktober 2010 heeft appellant alle uren als zelfstandige opgegeven.
1.6. Bij besluit van 25 mei 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant herzien met ingang van 2 november 2009 en over de periode van 2 november 2009 tot en met 12 december 2010 een bedrag van € 3.229,36 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd. Bij een tweede besluit van 25 mei 2011 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant herzien met ingang van 14 februari 2011 en over de periode van 14 februari 2011 tot en met 6 maart 2011 een bedrag van € 140,90 van appellant teruggevorderd.
1.7. Bij besluit van 31 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 25 mei 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bij dit besluit de herziening en terugvordering toegelicht. Daaruit blijkt dat is uitgegaan van 33,52 vrij te laten uren per week en dat, naast de uren die appellant heeft besteed aan de begeleiding van autistische jongeren, de meeruren die appellant als beeldend kunstenaar heeft gewerkt zijn gekort op zijn WW-uitkering.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat appellant werkzaamheden heeft verricht welke hij niet heeft gemeld bij het Uwv en dat evenmin in geschil is de berekening die door het Uwv heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv niet gehandeld in strijd met de afspraken die met appellant zijn gemaakt in het gesprek van 8 oktober 2010. Appellant stelt weliswaar dat de gemaakte afspraken, zoals vermeld in de email van 11 oktober 2010, een onjuiste weergave zijn van hetgeen daadwerkelijk is afgesproken, maar de enkele onderbouwing die appellant hiervoor heeft gegeven zijn de handgeschreven aantekeningen die hij tijdens dit overleg heeft gemaakt. Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat die afspraken dienen te prevaleren boven de afspraken zoals verwoord in het emailbericht van 11 oktober 2010. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat de herziening en terugvordering grondslag missen omdat het Uwv heeft verzuimd om het besluit van 6 juli 2010 in te trekken heeft de rechtbank overwogen dat zij het bestreden besluit op dit punt leest als een intrekking van de toestemming voor een startperiode als zelfstandige.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat hij werkzaamheden heeft verricht welke hij niet heeft opgegeven aan het Uwv. Volgens appellant heeft hij het Uwv wel volledig geïnformeerd. Hij was voorafgaand aan de startperiode niet werkzaam als zelfstandige. Zijn werkzaamheden als kunstenaar waren hobbymatig en hij heeft in die tijd ook geen inkomsten genoten uit deze werkzaamheden. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat tijdens het gesprek van
8 oktober 2010 met hem is afgesproken dat met ’een schone lei’ zou worden begonnen waarbij de gewerkte uren vóór 1 november 2010 ongemoeid zouden worden gelaten en niet worden verrekend met de WW- uitkering. Appellant kan de rechtbank ook niet volgen in haar oordeel dat het Uwv bij het bestreden besluit het besluit van 6 juli 2010 heeft ingetrokken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld CRvB 18 maart 2010, ECLI: NL:CRVB:2010:BL9083, wordt onder werkzaamheden uit hoofde waarvan een werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest, verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Blijkens de door appellant aan het Uwv verstrekte urenspecificaties bestonden zijn werkzaamheden voorafgaande aan de startperiode naast het eigenlijke foto- en schilderwerk onder meer uit het bewerken van foto’s, het organiseren en inrichten van tentoonstellingen, acquisitie en administratie. De aard en omvang van deze activiteiten gaan het stadium van een hobby te boven en moeten worden aangemerkt als werkzaamheden uit hoofde waarvan appellant zijn hoedanigheid van werknemer verliest. Dat met deze werkzaamheden toen nog geen inkomsten werden verdiend, doet daar niet aan af noch het feit dat appellant pas vanaf 8 april 2010 stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
4.2.
Appellant heeft, door het Uwv niet onmiddellijk mededeling te doen van zijn werkzaamheden als beeldend kunstenaar, zijn inlichtingenverplichting geschonden. Daarom was het Uwv op grond van artikel 8, eerste lid, 20, eerste lid, aanhef en onder a, en 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW gehouden de WW-uitkering van appellant te herzien.
4.3.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW was het Uwv gehouden de over de periode van 2 november 2009 tot en met 12 december 2010 en van 14 februari 2011 tot en met 6 maart 2011 onverschuldigd betaalde WW- uitkering van appellant terug te vorderen.
4.4.
Dat het Uwv appellant tijdens het gesprek op 8 oktober 2010, in strijd met de toepasselijke wettelijke regels, zou hebben toegezegd dat de gewerkte uren als zelfstandige tot 1 november 2010 ongemoeid zouden worden gelaten, is niet gebleken. De eigen aantekeningen van appellant van dit gesprek vormen daarvoor onvoldoende bewijs. De stelling van appellant strookt ook niet met het gegeven dat het Uwv na dat gesprek appellant heeft verzocht een opgave te doen van alle gewerkte uren tot 1 november 2010 en appellant aan dat verzoek heeft voldaan.
4.5.
De rechtbank heeft in het bestreden besluit terecht een intrekking van het besluit van
6 juli 2010 gelezen. In het bestreden besluit is immers overwogen dat van een korting of verrekening van inkomsten uit zelfstandige arbeid, als vermeld in de beslissing van 6 juli 2010, geen sprake kan zijn, nu deze werkwijze niet kan worden toegepast bij de werkloze die voorafgaand aan het ontstaan van werkloosheid reeds als zodanig werkzaam was.
4.6.
Appellant heeft de grond dat zijn werkzaamheden als kunstenaar hobbymatig waren reeds bij de rechtbank aangevoerd. De rechtbank heeft die wezenlijke beroepsgrond onbesproken gelaten. Zoals uit het onder 4.1 overwogene blijkt, leidt deze grond niet tot een vernietiging van het bestreden besluit en zou het beroep bij de rechtbank ook bij bespreking van die grond niet slagen. Ook de overige gronden slagen niet. In zoverre het beroep ongegrond is verklaard, is de aangevallen uitspraak dan ook juist en komt deze, zij het met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking. In het onbesproken laten van de wezenlijke beroepsgrond is wel aanleiding gelegen voor een proceskostenveroordeling en een vergoeding van het griffierecht.
5.
In het hoger beroepschrift heeft appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over het volgens hem terug te betalen bedrag verzocht. Uit hetgeen onder 4 is overwogen volgt dat voor toewijzing daarvan geen ruimte bestaat.
6.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.6 zal het Uwv worden veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten daarvan worden bepaald op € 974,- aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 974,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E. Heemsbergen
IvR