ECLI:NL:CRVB:2014:1752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand op grond van artikel 58 WWB na herziening van bijstandsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving sinds 12 april 1999 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college heeft echter vastgesteld dat appellante ten onrechte deze bijstand ontving, omdat haar jongste dochter sinds 21 juli 2008 niet meer bij haar woonde. Het college heeft de bijstandsverlening herzien en een bedrag van € 6.517,88 teruggevorderd, wat later is aangepast naar € 1.557,84. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college geen administratieve vergissing heeft begaan bij de uitbetaling van de bijstand. De Raad heeft artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB toegepast, wat inhoudt dat terugvordering mogelijk is bij herziening van de bijstandsverlening. De Raad heeft ook geoordeeld dat de door appellante aangevoerde dringende redenen om van terugvordering af te zien, niet voldoende zijn. De financiële problemen van appellante zijn niet als dringende reden erkend, aangezien zij bescherming kan inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de terugvordering van de bijstand door het college rechtmatig was. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door bijstandsontvangers en de verantwoordelijkheden van de gemeente in het handhaven van de bijstandsregels.