ECLI:NL:CRVB:2014:1741

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
12-4844 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbel hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een dubbel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 juli 2012, waarin de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde. Betrokkene, die als expeditie medewerker werkte, viel op 18 maart 2009 uit door een bedrijfsongeval. Het Uwv weigerde hem een WIA-uitkering, omdat hij per 16 maart 2011 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Betrokkene stelde dat zijn gezondheid verslechterd was en dat hij recht had op een uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was, maar dat het Uwv ten onrechte had afgezien van een arbeidskundig onderzoek. In hoger beroep heeft betrokkene de juistheid van de medische grondslag betwist en gesteld dat zijn belastbaarheid onjuist was ingeschat. Het Uwv voerde aan dat het afzien van een arbeidskundig onderzoek terecht was, omdat er geen toename van beperkingen was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van betrokkene. De informatie van de fysiotherapeut bood geen nieuwe inzichten. Het hoger beroep van betrokkene faalde, terwijl het hoger beroep van het Uwv slaagde. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

12/4844 WIA en 12/5001 WIA
Datum uitspraak: 21 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
31 juli 2012, 12/463 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. E.P.W.A. Brink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van het hoger beroep van betrokkene heeft het Uwv een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2014. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Brink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene was werkzaam als expeditie medewerker toen hij op 18 maart 2009 uitviel ten gevolge van een bedrijfsongeval met letsel aan zijn linker voet. Nadien zijn er diverse lichamelijke klachten ontstaan, onder andere aan de benen, schouder en nek. Bij besluit van 23 maart 2011 heeft het Uwv, na een medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 16 maart 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij per die datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van
5 augustus 2011 ongegrond verklaard, welk besluit in rechte onaantastbaar is geworden omdat betrokkene daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
1.2. Op 17 augustus 2011 heeft betrokkene melding gedaan van verslechterde gezondheid ingaande 1 mei 2011. Bij besluit van 6 oktober 2011 is hem een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen. Bij besluit van
15 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 6 oktober 2011, onder verwijzing naar het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 10 februari 2012, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, samengevat, geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat betrokkene onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er met ingang van 1 mei 2011 sprake was van toegenomen beperkingen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van een arbeidskundig onderzoek. Om die reden is het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar ten nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tevens heeft de rechtbank het Uwv opgedragen proceskosten en griffierecht te vergoeden.
3.
Het hoger beroep van betrokkene is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Samengevat heeft betrokkene
- onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd - gesteld dat het medisch onderzoek niet volledig en zorgvuldig is geweest en dat zijn belastbaarheid onjuist is ingeschat. De verzekeringsarts heeft niet naar behoren onderzocht of de toegenomen pijnklachten reëel en invaliderend zijn. Betrokkene heeft verder gesteld dat zijn overgewicht niet aan de orde is en de rechtbank in haar overweging 3.5 ten onrechte heeft verwezen naar een uitspraak van de Raad dienaangaande. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de beperkingen zijn toegenomen heeft betrokkene informatie overgelegd van fysiotherapeut
J.A. Vieregge-Enkelaar.
4.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van een arbeidskundig onderzoek.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep betrokkene (12/4844)
5.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit en kan zich in hoofdlijnen verenigen met de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
5.2.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts heeft betrokkene op het spreekuur van 4 oktober 2011 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Daarbij heeft de verzekeringsarts gemotiveerd uiteengezet waarom deze, in samenspraak met betrokkene, heeft afgezien van het inwinnen van inlichtingen bij de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft vervolgens op basis van bevindingen uit eigen onderzoek vastgesteld dat er wel wat meer afwijkingen zijn maar deze lijken voort te komen uit pijngedrag en niet uit een duidelijk afwijkend anatomisch substraat. Ondanks dat betrokkene meer klachten ervaart acht de verzekeringsarts de belastbaarheid van betrokkene voor arbeid ten opzichte van de eerdere beoordeling ongewijzigd. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene eveneens op het spreekuur gezien en op basis van alle dossiergegevens alsmede zijn eigen waarneming de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts nog opgemerkt dat bij rolstoelgebruik in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) lopen wordt gebruikt voor verplaatsingen en het item lopen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dan ook kan blijven staan.
5.3.
In hetgeen betrokkene in hoger beroep naar voren heeft gebracht ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Er zijn onvoldoende aanwijzingen om te stellen dat de beperkingen zijn toegenomen. De in hoger beroep overgelegde informatie van fysiotherapeut Vieregge-Enkelaar biedt daarvoor geen grond. Deze informatie heeft geen betrekking op de belastbaarheid van betrokkene op de datum in geding. In het feit dat aan betrokkene voorzieningen zijn toegekend, bestaande uit een rolstoel en een scootmobiel, ziet de Raad evenmin aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid van betrokkene onjuist te achten. De Raad tekent hierbij aan dat betrokkene op het moment dat de verzekeringsarts het onderzoek verrichtte nog geen gebruikt maakte van een rolstoel en betrokkene ook geen medische onderzoekgegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding reeds volledig was aangewezen op het gebruik van een rolstoel dan wel scootmobiel. Wat betreft de stelling van betrokkene dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen wordt onderschreven wat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
10 februari 2012 heeft gesteld. Van de zijde van betrokkene zijn in hoger beroep geen gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat een urenbeperking geïndiceerd is. Aan de eigen opvatting van betrokkene aangaande zijn gezondheidstoestand kan niet dat gewicht worden toegekend dat hij daaraan gehecht wil zien.
5.4.
Nu betrokkene ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aanleiding is voor twijfel met betrekking tot zijn belastbaarheid op de datum in geding, te weten 1 mei 2011, ziet de Raad evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
5.5.
Het hoger beroep van betrokkene faalt. Het verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
Hoger beroep Uwv (12/5001)
6.1.
De Raad is, anders dan de rechtbank en betrokkene, met het Uwv van oordeel dat terecht kon worden afgezien van een arbeidskundig onderzoek. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 26 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8334 en 3 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6148) kan in de situatie waarin geen sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag hebben gelegen aan de eerder geweigerde uitkering, zoals bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA, een arbeidskundig onderzoek achterwege worden gelaten.
6.2.
Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
7.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

RB