ECLI:NL:CRVB:2014:1740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.J.T. van den Corput
- J.S. van der Kolk
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake laattijdige aanvraag Wajong-uitkering zonder terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 10 mei 2012 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had op 7 september 2010 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv had hem pas vanaf 28 december 2010 in aanmerking gebracht voor inkomens- en arbeidsondersteuning, met toepassing van artikel 2:15 van de Wet Wajong. Appellant was van mening dat hij recht had op een uitkering met terugwerkende kracht, omdat hij als jonggehandicapte in een nadeliger positie was gebracht dan niet-jonggehandicapten. Hij voerde aan dat de huidige regeling in strijd was met anti-discriminatiebepalingen en dat zijn aanvraag op grond van artikel 3:29 van de Wet Wajong eerder had moeten ingaan.
De rechtbank oordeelde dat de wetgeving per 1 januari 2010 was gewijzigd en dat er geen mogelijkheid meer was om in bijzondere gevallen een uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. Appellant herhaalde zijn gronden in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe argumenten had aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en D.J. van der Vos als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2014.