ECLI:NL:CRVB:2014:1730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
12-4065 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomensafhankelijke bijdrage in de AWBZ en de rol van CAK en GGZ Friesland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inkomensafhankelijke bijdrage voor zorg zonder verblijf, vastgesteld door het CAK voor de jaren 2010 en 2011. Appellante, die deelnam aan een groenproject van GGZ Friesland, heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de eigen bijdrage die door het CAK was vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de hoogte van de eigen bijdrage niet door appellante is betwist en dat deze vaststelling in overeenstemming is met het wettelijk beoordelingskader. De wetgever heeft ervoor gekozen om dit kader dwingend en limitatief vorm te geven, wat betekent dat er geen ruimte is voor matiging van de eigen bijdrage, zelfs niet als de kwaliteit van de geleverde zorg als onvoldoende wordt ervaren.

De rechtbank Leeuwarden had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. Appellante voerde aan dat de eigen bijdrage discriminerend is en dat deze niet in verhouding staat tot de geleverde zorg. De Raad oordeelde echter dat CAK geen toezegging had gedaan die appellante zou kunnen beschermen tegen de gevolgen van de onjuiste voorlichting door GGZ. De Raad concludeerde dat de wetgeving duidelijk is en dat de eigen bijdrage terecht is vastgesteld. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de wetgeving rondom de AWBZ en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4065 AWBZ
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
5 juli 2012, 12/402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot appellante] hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Voor appellante is haar echtgenoot [naam echtgenoot appellante] verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.R. Fernhout.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante heeft vanaf 19 januari 2009 deelgenomen aan een groenproject verzorgd door GGZ Friesland (GGZ).
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft CAK de maximale periodebijdrage voor Zorg zonder Verblijf voor het zorgjaar 2010 per 4 weken vastgesteld op € 409,53. Bij besluit van
10 oktober 2011 heeft CAK de maximale periodebijdrage voor Zorg zonder Verblijf voor het zorgjaar 2011 per 4 weken vastgesteld op € 416,40. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 januari 2012 (bestreden besluit), heeft CAK het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat CAK het bestreden besluit op juiste gronden heeft genomen. De onjuiste voorlichting door de
GGZ-instelling van appellante kan CAK niet worden tegengeworpen en is geen omstandigheid waarvoor CAK verantwoordelijkheid dient te dragen.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de eigen bijdrage discrimineert omdat deze slechts, afhankelijk van de hoogte van het inkomen, een deel van de doelgroep van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) raakt. De eigen bijdrage heeft tot gevolg dat cliënten afhaken en weer achter de geraniums terecht komen. De eigen bijdrage staat niet in verhouding tot de prestatie die GGZ heeft geleverd. Ten onrechte worden door het ontbreken van inhoudelijke of organisatorische betrokkenheid van CAK bij het handelen van GGZ de gevolgen van de onjuiste voorlichting door GGZ op het bord van appellante geschoven. Ter zitting is namens appellante naar voren gebracht dat door een geschillencommissie in 2013 is bepaald dat GGZ de helft van het als eigen bijdrage verschuldigde bedrag moet betalen aan appellante in verband met onjuiste voorlichting van appellante door GGZ ter zake van de verplichting een eigen bijdrage te betalen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad vat de grond dat de falende voorlichting door GGZ niet op het bord van appellante geschoven mag worden op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Deze grond slaagt al niet omdat CAK geen toezegging heeft gedaan en GGZ daartoe niet bevoegd was.
4.2.
De Raad stelt vast dat de wetgever in de AWBZ, het Bijdragebesluit zorg en de Bijdrageregeling zorg AWBZ heeft vastgelegd dat een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is voor verstrekte zorg. De hoogte van de eigen bijdrage van appellante voor 2010 en 2011 heeft appellante niet betwist terwijl de vaststelling van de eigen bijdrage heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het wettelijk beoordelingskader. De wetgever heeft er voor gekozen om dit wettelijk beoordelingskader dwingend en limitatief vorm te geven. Dit kader biedt geen ruimte voor matiging van de eigen bijdrage op de grond dat de kwaliteit van de geleverde zorg de eigen bijdrage niet waard is. Deze grond kan daarom evenmin tot het door appellante beoogde gevolg leiden.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) Z. Karekezi

JL