ECLI:NL:CRVB:2014:1718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13-1478 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van trajectvergoeding in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor een trajectvergoeding van € 100,- in verband met haar vrijwilligerswerk. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, omdat met ingang van 1 november 2011 vrijwilligerswerk niet meer in aanmerking kwam voor een trajectvergoeding. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij niet op de hoogte was van de noodzaak om een officiële aanvraag in te dienen, maar de Raad oordeelde dat zij eerder al een schriftelijke aanvraag had ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat volgens vaste rechtspraak geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag. Appellante had ook geen bewijs kunnen leveren dat zij eerder een aanvraag had ingediend dan in december 2011.

De Raad concludeerde dat appellante met de toegekende trajectvergoeding van € 100,- niet tekort was gedaan en dat de overige beroepsgronden, die betrekking hadden op de hoogte van de vergoeding, geen bespreking behoefden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/1478 WWB
Datum uitspraak: 20 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 februari 2013, 12/3301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014. Appellante is - met bericht - niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van sociale activering is met appellante een trajectplan besproken. De (voorlopige) doelstelling van het trajectplan is het verbeteren van appellantes functioneren. Ter verwezenlijking van die doelstelling verricht appellante vrijwilligerswerk bij [C.]. In dat verband heeft appellante reiskosten.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2012 heeft het college de aanvraag van appellante van 19 december 2011 om een trajectvergoeding vanaf 14 april 2011 afgewezen, omdat deze vergoeding ten aanzien van vrijwilligerswerk met ingang van 1 november 2011 als gevolg van bezuinigingen van het Rijk is afgeschaft.
1.3.
Bij besluit van 13 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en aan appellante voor de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 oktober 2011 alsnog een trajectvergoeding toegekend van € 100,-.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de aanvraag voor de trajectvergoeding al op 26 mei 2011 heeft ingediend en dat het gemeentelijke beleid, zoals deze gold vóór 1 november 2011, dient te worden toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante niet eerder dan in december 2011 een aanvraag heeft ingediend. Weliswaar heeft er op 26 mei 2011 tussen partijen telefonisch contact plaatsgevonden in verband met de voortgang van de activering waarin appellante heeft aangegeven dat zij nog steeds vrijwilligerswerk verrichtte bij [C.], doch tevens is in dat gesprek besproken dat appellante daarvan bewijs diende te overleggen. Pas in december 2011 heeft appellante dienaangaande een brief van [C.] overgelegd en een aanvraag ingediend.
4.2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.2.
Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2.1 is niet gebleken. Aan het standpunt van appellante dat zij niet wist dat ze een officiële aanvraag moest indienen wordt voorbijgegaan omdat uit de voorhanden stukken is gebleken dat appellante reeds eerder van een voorafgaande periode een schriftelijke aanvraag om een trajectvergoeding heeft ingediend.
4.3.
Voor zover appellante heeft betoogd dat zij er op basis van mededelingen van haar contactpersoon bij de gemeente vanuit is gegaan dat haar oude aanvraag zou doorlopen - dit wordt aangemerkt als een beroep op het vertrouwensbeginsel - heeft de rechtbank terecht overwogen dat in dit verband niet is gebleken van zodanige toezeggingen, voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.4.
Ter zitting heeft het college desgevraagd toegelicht dat bijstandsgerechtigden die in het vrijwilligerswerk actief zijn per 1 november 2011 niet meer in aanmerking komen voor een trajectvergoeding. Omdat appellante ten tijde van die wijziging geen trajectvergoeding ontving, geldt voor haar evenmin een overgangsmaatregel. Uit coulanceoverwegingen heeft het college daarom aanleiding gezien om met analoge toepassing van het per 1 november 2011 gewijzigde beleid een bedrag van € 100,- te verstrekken.
4.5.
Uit overweging 4.4 volgt dat appellante met de toegekende trajectvergoeding van € 100,- niet tekort is gedaan. Reeds hierom behoeven de overige beroepsgronden, die zien op de hoogte van de trajectvergoeding, geen bespreking.
4.6.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

NK