ECLI:NL:CRVB:2014:1686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
15 mei 2014
Zaaknummer
12-6146 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag en herplaatsingskandidatuur binnen de Felua-groep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, werkzaam bij de Felua-groep, was aangemerkt als herplaatsingskandidaat nadat zijn functie als medewerker kwaliteit/arbo was komen te vervallen. De Raad heeft vastgesteld dat de functie van appellant inderdaad is opgeheven en dat er op het moment van ontslag geen evident passende functies beschikbaar waren. De appellant had zijn bedenkingen geuit tegen het advies van de plaatsingscommissie, die concludeerde dat zijn functie was vervallen en dat hij niet voor herplaatsing in aanmerking kwam. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur van de Felua-groep bevoegd was om het ontslag te verlenen op basis van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst gemeente Apeldoorn (CAR/UWO). De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de beschikbaarheid van een andere functie (KAM-adviseur), verworpen, omdat deze functie op een hoger niveau was gewaardeerd dan de functie van appellant. De uitspraak bevestigt de rechtmatigheid van het ontslag en de aanwijzing als herplaatsingskandidaat.

Uitspraak

12/6146 AW
Datum uitspraak: 15 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
5 oktober 2012, 12/1099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Felua-groep (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A.M. van der Zandt hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. R.R. Ismail, advocaat, een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Zandt. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ismail, mr. W.L. van Baren en drs. J.M. van de Nieuwenhuyzen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide uiteenzetting van de feiten en omstandigheden. Hij volstaat met het navolgende.
1.1.
De Felua-groep is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, lid 1, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en behartigt op basis van het beleid van de deelnemende gemeenten Apeldoorn, Epe en Heerde inzake de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, de aan het openbaar lichaam opgedragen dan wel overgedragen gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van de sociale werkvoorziening.
1.2.
Appellant is vanaf 17 februari 2003 in dienst van de Felua-groep, laatstelijk aangesteld in de functie van medewerker kwaliteit/arbo (schaal 7).
1.3.
Na een herplaatsingsprocedure gebaseerd op de Leidraad bij organisatieveranderingen/verzelfstandigingsprocessen van december 2000 en het Sociaal Statuut Felua-groep van september 2002 heeft de plaatsingscommissie (de commissie) geconcludeerd dat de functie van medewerker kwaliteit/arbo een vervallen functie is. Voorts heeft de commissie geadviseerd om niet tot plaatsing van appellant over te gaan. Appellant heeft over dit advies zijn bedenkingen naar voren gebracht, waarna het dagelijks bestuur bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2011 (bestreden besluit) besloten heeft om dit advies over te nemen en appellant aan te wijzen als herplaatsingskandidaat. Het dagelijks bestuur heeft voorts besloten om appellant, met inachtneming van een re-integratietermijn van maximaal drie jaar, per 1 november 2014 ontslag te verlenen op grond van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst gemeente Apeldoorn (CAR/UWO).
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur de bevindingen en adviezen van de commissie aan haar besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen en op basis daarvan op goede gronden heeft geconcludeerd dat de betrekking van medewerker kwaliteit/arbo is opgeheven. Het dagelijks bestuur was daarom bevoegd appellant ontslag te verlenen op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO.
3.
Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aanwijzing als herplaatsingskandidaat
4.1.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het dagelijks bestuur de bevindingen en adviezen van de commissie aan haar besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De commissie heeft vastgesteld dat de functie van medewerker kwaliteit/arbo is vervallen. Vervolgens heeft de commissie, na onderzoek, geconcludeerd dat binnen vier organieke functies functie-elementen voorkomen die te maken hebben met kwaliteit en arbo, waaronder de functie van adviseur Kwaliteit, Arbo en Milieu (KAM-adviseur). Het is de commissie gebleken dat binnen het huidige functiegebouw geen functies aanwezig zijn die op elementaire bestanddelen (qua inhoud, functieniveau en functie-eisen) niet of niet wezenlijk afwijken van de vervallen functie van medewerker kwaliteit/arbo. Naar aanleiding van de bedenkingen van appellant tegen het conceptadvies, heeft de commissie overwogen dat de functie van KAM-adviseur, de functie waar de belangstelling van appellant naar uitging, vooral een beleids-/adviesfunctie op HBO-niveau is, terwijl de functie van medewerker kwaliteit/arbo een uitvoerende en operationele functie op MBO(Plus)-niveau was.
4.1.2. Nu na zorgvuldig onderzoek is komen vast te staan dat de functie van appellant is komen te vervallen, houdt de aanwijzing van appellant als herplaatsingskandidaat in rechte stand. Het hoger beroep met betrekking tot deze aanwijzing slaagt dan ook niet.
Ontslag
4.2.1. Zoals reeds eerder is overwogen (uitspraak van 10 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5510) is het sinds de wijziging van de CAR/UWO per 1 juli 2008 voor de bevoegdheid van appellant om over te gaan tot ontslag wegens opheffing van de betrekking niet meer noodzakelijk dat appellant ten tijde van de ontslagverlening voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht. Ook de vraag of het college na het ontslagbesluit voldoende herplaatsingsinspanningen heeft verricht, laat zich niet beantwoorden in het kader van een (hoger) beroep tegen een ontslagbesluit op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO.
4.2.2. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de besluitvorming als bedoeld in het per 1 juli 2008 van kracht geworden artikel 8:3 van de CAR/UWO, in strijd is te achten met het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, in het bijzonder de daarin opgenomen beginselen van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging, omdat het herplaatsingstraject daardoor irrelevant zou worden gemaakt. Hierbij is van betekenis dat de daadwerkelijke herplaatsingsinspanningen weliswaar bij het ontslagbesluit nog niet hebben plaatsgevonden, maar alsnog een rol spelen en ook ter discussie kunnen worden gesteld bij de effectuering van het ontslag.
4.2.3. Voor de toetsing van de rechtmatigheid van het ontslagbesluit is slechts van belang dat de functie van appellant is opgeheven en er op het moment van ontslagverlening geen evident passende functies waren. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat voor hem een evident passende functie beschikbaar was, namelijk de functie van KAM-adviseur. Gelet op wat onder 4.1.1 is overwogen, wordt appellant niet gevolgd in dit standpunt. Daarbij komt dat de functie van KAM-adviseur is gewaardeerd op het niveau van schaal 10, terwijl de functie van medewerker kwaliteit/arbo gewaardeerd was op het niveau van schaal 7.
4.2.4. Nu is komen vast te staan dat de functie van appellant is opgeheven en er op het moment van ontslagverlening geen evident passende functie beschikbaar was, is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het dagelijks bestuur bevoegd was appellant ontslag te verlenen op grond van artikel 8:3 van de CAR/UWO. Dit betekent dat het hoger beroep ook met betrekking tot het ontslag niet slaagt.
5.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD