ECLI:NL:CRVB:2014:1667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
12-3453 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van persoonsgebonden budget wegens verhuizing

In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan appellante was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Appellante had een pgb ontvangen voor hulp bij het huishouden, maar het college van burgemeester en wethouders van Borsele heeft dit budget beëindigd en teruggevorderd omdat appellante niet langer in de gemeente Borsele woonachtig zou zijn. De zaak is in hoger beroep behandeld door de Centrale Raad van Beroep, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante heeft op 12 februari 2010 aan het college laten weten dat zij tijdelijk naar een andere woonplaats zou verhuizen. Het college heeft vervolgens op 6 mei 2010 besloten om de voorziening hulp bij het huishouden met terugwerkende kracht te beëindigen en heeft een bedrag van € 1.348,29 teruggevorderd. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak het standpunt van het college onderschreven en geoordeeld dat appellante met ingang van 13 februari 2010 niet langer in de gemeente Borsele woonachtig was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij tot 6 mei 2010 ingeschreven stond in de gemeente Borsele, maar de Raad heeft deze stelling niet onderbouwd geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat het college bevoegd was om de voorziening in te trekken en het pgb terug te vorderen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.

Uitspraak

12/3453 WMO
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
10 mei 2012, 11/5942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Borsele (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Wouters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de gedingen met de registratienummers 12/3451 WMO en 12/3452 WMO, plaatsgevonden op 18 december 2013. Voor appellante zijn haar echtgenoot, [naam echtgenoot appellante], en mr. Wouters verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.C. de Kok en M.A. Sinke. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft laatstelijk bij besluit van 26 januari 2010 aan
appellante de voorziening hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijk ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend. Bij brief van 12 februari 2010 heeft [naam echtgenoot appellante] het college bericht dat hij en appellante de volgende dag tijdelijk naar [woonplaats] verhuizen.
1.2.
Het college heeft de voorziening hulp bij het huishouden bij besluit van
6 mei 2010 met ingang van 13 februari 2010 beëindigd. Verder heeft het college bij besluit van 12 juli 2010 het over de periode van 13 februari 2010 tot en met 31 maart 2010 verstrekte pgb ten bedrage van € 1.348,29 van appellante teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 4 november 2010 (bestreden besluit), voor zover hier
van belang, heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 6 mei 2010 en 12 juli 2010 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellante met ingang van
13 februari 2010 niet langer in de gemeente Borsele woonachtig is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het standpunt van het college dat appellante met ingang van 13 februari 2010 niet langer in de gemeente Borsele woonachtig is, onderschreven. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat in de brief van Van Loveren van
12 februari 2010 is meegedeeld dat appellante op 13 februari 2010 tijdelijk naar [woonplaats] zal verhuizen, dat niet in geschil is dat zij daadwerkelijk is vertrokken, dat niet gebleken is dat haar bedoeling was om terug te keren naar [H.], dat haar kinderen sindsdien niet meer schoolgaand zijn in de gemeente en dat appellante tenslotte nog altijd in [woonplaats] verblijft. Dat appellante eerst op 6 mei 2010 is uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie maakt dit niet anders. Het college was dan ook bevoegd de voorziening in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten slotte van de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering gebruik kunnen maken.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat zij tot
6 mei 2010 in de gemeente Borsele stond ingeschreven en daar haar woonadres had.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank dat appellante met ingang van 13 februari 2010 niet langer in de gemeente Borsele woonachtig was en maakt de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne. Appellante heeft de stelling dat zij tot 6 mei 2010 in de gemeente Borsele woonde ook in hoger beroep niet (nader) onderbouwd.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) K.E. Haan

IJ