ECLI:NL:CRVB:2014:1635
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijstandsverlening en verblijfstitel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Verzoekster had eerder een tijdelijke verblijfsvergunning gekregen op basis van een aangifte van mensenhandel, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingetrokken. Verzoekster ontving sinds 8 september 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze bijstand werd op 2 oktober 2013 ingetrokken omdat zij niet beschikte over een geldige verblijfstitel. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand met terugwerkende kracht beëindigd, wat verzoekster aanvocht in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 22 april 2014 heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, aangevoerd dat zij in financiële problemen verkeert en dat zij betalingsachterstanden heeft bij haar energieleverancier en voor haar huur. Ze verzocht om bijstandsverlening naar de norm voor een alleenstaande, in afwachting van de uitkomst van haar verblijfsrechtelijke procedures. Het college betwistte echter dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster een bijdrage ontving uit het gemeentelijk Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving (FGV) en ook steun kreeg van de stichting Diaconie.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een (financieel) spoedeisend belang. De Raad had eerder geoordeeld dat de bijdrage uit het FGV bedoeld is voor de kosten van onderdak en voeding van bepaalde groepen vreemdelingen. Gezien de reeds getroffen voorzieningen in het kader van de Wmo en de extra bijdrage van de stichting Diaconie, was er geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter concludeerde dat niet voldaan was aan de voorwaarden van onverwijlde spoed, en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier M. Sahin.